Dec. 1914.] Orienteering met behulp van hemellichamen.
3. Verplaatsing van b. naar c3.
daling Westen
rechts Zuiden
Ster Zuid - West.
4. Verplaatsing van b. naar C4
klimming Oosten
rechts Zuiden.
Ster Zuid - Oost.
Nog nadere aanduiding kan plaats vinden wanneer men in aan
merking neemt, dat de lijn van verplaatsing zich dichter bij den
vertikalen arm bevindt dan bij den horizontalen, of omgekeerd, zoodat
men tot 16, willicht 32 streken kan gaan.
Opmerking. Zoodra de richting in het terrein is vastgesteld, zou
men feitelijk de ster, daar zij elk oogenblik van plaats verandert,
moeten loslaten. Men kan haar echter steeds in het oog blijven
houden, mits men rekening houdt met het feit, dat zij elk uur 15
araden dichter bij het Westen komt. Wanneer de plaats der ster
na de waarneming blijkt te zijn Noord-Oost, dan zal zij na 3 uren
in het Noorden staan, na 6 uren in het Noord- Westen. Wil (0
moet) men zich met behulp van de MAAN oriënteeren, dan is het
noodzakelijk dat men den datum van een der vier schijngestalten van
haar kent, liefst als het gemakkelijkste: Volle maan. (Uit den een
of anderen kalender te halen).
Verder wordt er aan herinnerd, dat de Maan eiken dag ongeveer
50 minuten (stel een uur) later opkomt dan den dag te voren en
dat bij Volle maan haar uur van opkomst is ongeveer 6 uur 's middags.
Bij het oriënteeren heeft men dan alleen te rekenen voor de tijden:
een week vóór en een week na Volle maan, omdat:
van 14 dagen tot 7 dagen vóór Volle maan, deze na 6 uur s mid
dags steeds in het WESTEN zal staan; van 7 dagen tot 14 dagen
na Volle maan in het OOSTEN.
Stel dat de plaats van de maan moet worden bepaald 3 dagen
vóór Volle maan, des avonds 11 uur. De redeneering is dan het
volgende^omst maan 3 uur (3><50 minuten) vóór 6 uur's middags
is 3 uur 's middags; (3M uur)
2. Van 3 tot 11 uur is 8 uur(3H -11= 7K uur)
3. In 6 uren heeft zij haar oostelijken boog geheel doorloopen,
1122