Jan. 1915.] Waarom tegen een officiersvereeniging.
feiten, door menigeen uit het oog verloren. Er is geen sprake van
om de officieren als stand een bevoorrechte plaats te geven, om
hen te stellen boven personen van gelijke ontwikkeling, maar al is
de officiersstand dan niet de eerste of boven de meesten verheven,
zoo verschilt die stand niettemin hemelsbreed van alle anderen, wat
betreft zijn sociale verplichtingen en de moreele eischen, welke aan
zijn leden worden gesteld. Men begrijpe vooral niet verkeerdniet
hooger of beter, maar anders. En dat andere is voor het grootste
deel niet te omlijnen door wetten of zaken van materieelen aard,
maar behoort tot het gevoelsleven, tot het terrein der uit noodza
kelijkheid voortgekomen algemeene begrippen.
Voeg hierbij nog de hoogstbelangrijke factor: krijgstucht, dan ver
krijgt men de elementen, waarom een officiersvereeniging is te ver-
oordeelen.
De stellers van de circulaire kunnen het naar bepaalde overtuiging
te goeder trouw nog zoo onschuldig mogelijk voorstellen, eene
dergelijk vereeniging is in haar iiinerlijkste wezen een strijd-organisatie.
In het bijzonder moet het doel zijn de bevordering van de algemeene
ofliciersbelangen. Deze zijn dus tot nu toe niet in het bijzonder
benartigd m. a. w. langs normalen weg is niet verkregen wat men
noodig en billijk oordeelt; men wil dus een nieuwe kracht aanwenden,
om te verwezenlijken wat langs normalen weg niet mogelijk scheen.'
In eene dergelijk actie is het begrip „strijd" onontbeerlijk, en daar
deze in officierskringen niet kan worden gevoerd met de krachtmid
delen, waarover een gewone vakorganisatie beschikt, blijft als
eenigste middel over „zedelijke pressie" op de regeering.
En waar nu het leger in de allereerste plaats is het orgaan in
handen der regeering tot handhaving van de grootste landsbelangen,
wanneer deze met wapengeweld ten slotte moeten worden verdedigd,
daar is eene georganiseerde actie in dat orgaan, dat de regeering
zijn wil wenscht op te dwingen, absoluut ontoelaatbaar.
De voorstanders van eene vereeniging zullen deze redeneering
verwerpen, omdat zij innerlijk in hunne bedoelingen aan geen pressie
denken, maar zij zien daarbij over het hoofd, dat die pressie op
den duur van hunne actie onafscheidelijk is.
Iedere organisatie kan slechts haar doel bereiken wanneer zij
over de middelen beschikt aan haar streven voldoende kracht bij
te zetten. Zooals gezegd, zal en kan het krachtmiddel van eene
officiersvereeniging niet anders liggen dan in zedelijke pressie; tot
het aanwenden daarvan, al moge het begin nog zoo onschuldig
en loyaal zijn, moet het in de toekomst onvermijdelijk komen;
eene vereeniging, die niet anders doet dan het uitspreken van de
een of andere wenschelijkheid, is een doodgeboren kind.
Eene officiersvereeniging is óf van huis uit ten doode opgeschre
ven, tot volslagen onbeduidendheid veroordeeld, óf zij gaat den
verkeerden weg op.
96