Waarom teoen een officiersvereeniging. [Jan. 1915. Zal de oprichting van zulk eene vereeniging slagen en algemeen instemming vinden, dan is daarmede bewezen, dat het officierskorps is gekomen op een niveau, waarop het niet thuis behoort. Dat een dergelijke vereeniging in Nederland bestaat, doet daaraan niet af; trouwens, hoeveel officieren zijn tot die vereeniging toegetreden, en hoe was de geest onder dat korps tijdens de oprichting? Zou die vereeniging ook thans kans van voldoende slagen hebben? leder begrijpt daarentegen, dat eene dergelijke vereeniging in Duitschland, Frankrijk of Engeland ondenkbaar is, hierbij het onder geschikte karakter en doel van coöperatie buiten beschouwing latende. Er heerscht bij velen, ook buiten het leger, misverstand ten aan zien van den officiersstand. Zoo schrijft Th. in het Bataviaasch Nieuwsblad van 2 Januari j.l. De officier is voor alles staatsburger, en het komt ons daarom voor een daad van grievende onbillijkheid te zijn, aan den officier als staatsburger een recht te onthouden, dat aan eiken anderen staatsburger wettelijk toekomt. „Gelijke monniken, gelijke kappen." Deze averechtsche redeneering zet de zaak op haar hoofd. De officier is niet „voor alles" staatsburger; hij is dat zonder meer als ieder ander, en niemand denkt er aan, om hem een wettelijk toekomend recht te onthouden. Niemand zal eene vereeniging verbieden en de gouverneur-gene raal zal de statuten van die vereeniging onvoorwaardelijk goed keuren, als die voldoen aan de gewone eischen, welke aan alle andere statuten worden gesteld. De zaak gaat dan ook niet over grondwettig recht, maar raakt het gebied van hooger geestelijke orde. Afgescheiden daarvan zijn er nog andere wetten dan de Grondwet; niet bedoeld worden de strafwetten, die de eenig denkbare vorm van wettelijke repressie uitmaken ten aanzien van den gewonen burger, die zich in geen enkel verband bevindt, maar wel de speciale tuchtregelen ten aan zien van officieren, die wel staan in verband met den staat. De wet op het ontslag van officieren zegt oa.dat zij worden ontslagen wegens gedragingen of daden in het openbaar of wegens openbare geschriften, waardoor de waardigheid van den officiers rang, de eerbied voor het koninklijk huis of voor den vertegen woordiger des konings in Nederlandsch-Indië, de grondwettige instellingen van het rijk, de regeeringsbeginselen van de koloniën en bezittingen van het rijk in andere werelddeelen bepaaldelijk worden aangerand. Hieruit blijkt toch wel, dat er naast de algemeene grondwettelijke rechten van den officier, bovendien nog heel wat speciale ver plichtingen op hem worden gelegd, en wel uitsluitend voortvloeiend uit het speciale cachet, dat men aan den officiersstand hecht, en de speciale eischen, die men den officier kan en moet stellen. 97 I. M. T. 1915. 7

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 105