Jan. 1915] Het Torpedowapen. tiën aan, dan is de zee hier slechts 300 zeemijl breed. Naar het Zuiden toe, neemt ze daarna snel in breedte af. Tusschen Harwich en den Hoek van Holland bedraagt deze nog slechts 100, tusschen den mond van de Theems en de Vlissingsche wateren nog slechts 70 zeemijl. Vandaar neemt de trechtervorm naar het nauw van Dover snel in afmeting af. Een groot gedeelte van dit gebied schijnt nog door mijnvelden voor alle scheepvaart ontoegankelijk te zijn gemaakt. Voor Engeland is het meesterschap ter zee in deze wateren een levenskwestie. Het is dus wel verplicht de betrokken zee zoodanig te doen bewaken, dat het uitloopen van een eenigszins belangrijk Duitsch smaldeel dadelijk kan worden bemerkt. Voor deze bewa king is geen zwaar materieel noodig, wel materieel, dat ten allen tijde zee kan bouwen en bij hooge zee niet te veel aan snelheid inboet. Kruisers, in het bijzonder lichte kruisers, en grootere jagers zijn hiervoor het meest aangewezen. Dit materieel is dus uit den aard der zaak het meest aan torpedoaanvallen blootgesteld. Ook grootte en vorm der Oostzee leenen zich zeer goed voor torpedo-aanvallen. Daar komt bij, dat de gesteldheid van het water der Oostzee bijzonder aan het optreden van onderzeebooten ten goede komt. Dank zij de vele in deze zee uitvloeiende rivie ren, doet zich hier n. 1. in den regel het verschijnsel voor, dat het zoutgehalte, en daarmede de dichtheid van het water, van de op pervlakte naar den bodem toe geleidelijk toeneemt. Hierdoor is het mogelijk eene onderzeeboot stilliggende op eene gewenschte diepte te houden. Heeft men toch de boot voor die diepte gewa- terballast, dan zal zij, drijvende, in die zelfde waterlaag blijven. Immers, bij dieper zinken, zoude zij in het zwaardere water drijf- vermogen verkrijgen en weder stijgen. Zoude zij daarentegen neiging hebben naar de oppervlakte te stijgen, dan komt zij in soortelijk lichter water en doet het daardoor ontstane gewicht haar weder zinken. Hierdoor kunnen de onderzeebooten geruimen tijd in ondergedompelden toestand op den uitkijk blijven, zonder aan electrisch arbeidsvermogen te verliezen. Aan |een groot bezwaar der onderzeebooten, de geringe electrische [werkingssfeer, wordt hier dus ten deele tegemoet gekomen. In de Oostzee is de machtsverhouding der oorlogvoerenden om gekeerd van die in de Noordzee. Het moet dan ook wel verwon- 106

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 114