Van prévenir en quérir. [Jan. 1915. En dat is het merkwaardige verschijnsel: de kompeni heeft blijk baar met toean Allah een onderlinge overeenkomst gesloten, want juist als er gewonden zijn, dan is er ook op 't alleronverwachtst een witte boot. En zoo sloffen we er doorheen. Maar daarop komt het tenslotte niet neer. Ik weet, dat onze geneeskundige dienst voor zeer moeilijke vraagstukken staat inzake de aanvulling van haar personeel. Dat het onmogelijk is, om bij elke patrouille, op eiken post een dokter in)te deelen. Doch juist dit moet een reden zijn om naar andere middelen te zoeken, teneinde den fuselier niet het slachtoffer te maken. En daarvoor zijn m.i. twee middelen. Het eerste is, dat men ons, officieren, 't zij op de Academie, waar de wetenschap ons nog immer meer verschalkt, dan wij haar ver schalken, 't zij op een serieuze cursus voor jongere officieren, een behoorlijke, practische medische opleiding geeft. Maar dan een serieuze en niet zoo'n omong sadja in een verloren uurtje, dat later, in meerdere gezelligheid en de sociëteit wordt voortgezet. Daar moet het een bepaalde en geregelde cursus worden, geleid door iemand, die het niet alleen weet, maar bovendien zijn weten op anderen kan enten, öf op het oude slot aan den Markstroom moeten ze in hemelsnaam maar een beetje minder teekenen of zich aan „algemeene ontwikkeling" te buiten gaan. Dit lijkt mij het ééne en best bereikbare middel. Het andere is een goed. korps ziekenverplegers te kweeken. Maar dit lijkt mij, gezien hetgeen ik in de duistere praktijk mocht op merken, een veel moeilijker vraagstuk. 't Geen we tegenwoordig bezitten aan ziekenverplegers en vooral aan ziekenverplegend kader, of liever 't geen ik van deze dapperen „buiten" ontmoette, mag noch een medischen, noch een hygiënischen naam hebben. Ze zijn misschien bruikbaar om voor den dokter de vuile wasch op te knappen, fleschjes te spoelen en windsels te rollen, maar zelfstandig optreden kunnen ze niet. En ik heb er hier in twee jaar al een aardig aantal ontmoet. Het is niet aan mij de oorzaak van dit verschijnsel op te sporen, ik constateer alleen het feit. Maar ik heb me er weieens over ver wonderd op posten, waar een dokter was en dus ook een handvol „geneeskundig personeel bij de landmacht", dat daar van eenige ver dere opleiding, eenige verdere medische ontwikkeling geen sprake 41

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 47