Jan. 1915.] Overzicht van eenige buitenlandsche tijdschriften.
kort na het uitbreken van den oorlog moet geschieden of pas later;
of er haast bij den val is of niet.
In verband met een en ander zal men zich moeten afvragen,
wat het aanvalsfront zal zijn, hoeveel forten in dat front aanwezig
zijn en welke art. aanvalsmiddelen (vuurmonden en munitie) dus
gereed gehouden moeten worden, waarbij per fort te rekenen op
12, beter 16 der zwaarste worpvuurmonden en op 80 schoten per
vuurmond en per dag
ad. b Sperforten moeten in den regel genomen worden, ook al kan
men ze aanvankelijk omgaan, om de goede verbinding tusschen
de in 's vijands land opereerende troepen en het eigen land te ver
zekeren. Sperforten zijn krachtige elementen van de vijandelijke
verdediging; ze dienen zoowel de opheldering, als de „Verschleie-
rung", beveiligen front en flank van het operatietooneel en maken
den vijand het meest doelmatige gebruik van zijne krachten onmogelijk.
Een aavallend legerdeel, dat door een sperwerk „gestopt" wordt,
kan daardoor niet tijdig met andere deelen samenwerken en dit
kan voor d< n uitslag beslissend zijn.
De aanvaller zal dus 't noodige moeten voorbereiden, om zulke
sperwerken met zeer veel spoed te nemen. De schrijver raadt aan
ze „überfallsartig" te nemen.
Welke sperforten genomen moeten worden, is reeds vooruit bekend,
alsmede ook de mate van urgentie en de sterkte; in verband hier
mede moet het noodige een belangrijk surplus) zoodanig gereed
staan, dat het nemen van het fort de minst mogelijke vertraging
in den gang der bewegingen veroorzaakt.
ad. c. Hoewel talrijke factoren tegen de waarschijnlijkheid van
een stellingoorlog spreken, is het toch volgens den schrijver niet
uitgesloten (en 1914 heeft uitgewezen, dat hij gelijk had), dat hij
gevoerd zal worden en wel indien de aanvaller een bepaalde ter-
reinstrook moet doorschrijden en de verdediger reeds vooraf zijn
maatregelen heeft genomen om deze strook door een stelling af te
sluiten, waarbij het vooral gewenscht is, dat zich in de verdedigings
lijn vestingen en sperwerken bevinden.
Een dergelijke stelling kan een zeer groote lengte hebben, omdat
de groote Europeesche staten over een groot aantal landweer en
vooral landstormtroepen beschikken, die, mits alles van te voren
voorzien is, tijdig de noodige werkzaamheden kunnen verrichten.
Hanika geeft een voorbeeld, hoe hij zich het in gereedheid maken
van een dergelijke stelling (van bijv. 100 K.M.) denkt.
Ook hier zal de aanvaller—volgens den schrijver—er op uit moeten
zijn snel den weerstand van de gevaarlijkste stellingdeelen, d.z. de
vestingen en sperforten, te breken en moeten dus dezelfde voorzorgen
genomen zijn als voren werd beschreven.
74