Kromo Buiten.
[Feb. 1915.
In de eerste plaats, schieten kan hij niet. Er was bij de heele
bende één Kromo, die een djahat geraakt heeft. Nu geef ik dadelijk
toe, dat de troepen,die op de buitenbezittingen een karabijn ontvangen,
nadat ze op Java steeds met een geweer hebben geschoten, niet
geoefend worden in het schieten met de karabijn, 't geen overigens
zeer merkwaardig is. Maar waarom kan de Europeaan en de
Amboinees wél met zoo'n wapen omgaan, terwijl Kromo hoogstens
de lucht aan flarden schiet?
Zoodat ik dan ook al heel spoedig Kromo verbood te schieten,
tenzij ik het uitdrukkelijk gelastte. Schieten deed alleen de brigade
commandant en de spits. En die spits ja, die spits bestond natuurlijk
uit de Amboineezen. Want laat je Kromo spits loopen, ach, dan is
het een eindelooze misère. Voor een varken in de struiken schrikt
hij; een pad, dat niet gevolgd wordt, vergeet hij af te sluiten; een
djahat besluipen doet hij niet, omdat hij dat te gevaarlijk oordeelt;
attakeeren met een paar man acht hij uit den booze en dus
vormt Kromo, op een enkele uitzondering na, al spoedig de hoofd
troep—dekking trein is z'n liefste bezigheid en met je brigade
commandant en de Amboineezen doe je het werk. Kromo ziet dan
wel of het goed gaat, snijdt natuurlijk in het bivak stevig op en
rampast! Want dat verstaat hijrampassenKippen, geiten en varkens
fourageeren, als hij de kans schoon ziet, geld en sieraden van gesneu
velden of gevangenen stelen, ja, hij ontziet in dit opzicht zelfs
zijn eigen gevallen kameraden niet! dat is een kolfje naar z'n
bruine hand.
Op een dag vond ik het gemutileerde lijk van een vermoorden
Kromo. De Kromo's liet het vrij koud, alleen de Amboineezen waren
vuur en vlam. En die [hebben dan ook dien moord bloedig gewroken';
de Kromo's kwamen alleen, toen ik later de goederen van den
vermoorde terugvond, om een broek, een jas of een paar schoenen
vragen! Enals de Amboineezen een djahat, niet altijd heel
zachtzinnig, naar andere en aangenamer oorden hadden gezonden,
trachtten de Kromo's het lijk nog een haal of een steek te geven.
Maar overigens zagen ze de orang goenoeng 't liefst op een zoo
groot mogelijken afstand. Dat bleek bij alles.
Ging ik 's nachts uit om één of anderen braven vriend uit de
bergen te overvallen, dan was het zeer merkwaardig, dat in de
buurt van de schuilplaats steeds een Kromo een hoestbui kreeg,
131