Het uniformvraagstuk voor het Ned. Ind. Leger. [Feb. 1915. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen, dat er menschen gevonden worden, die een politiehoed, mèt een zon, mèt drie leeuwenkoppen, mèt een paardenharen panache recht op achter de zon, en ten slotte mèt een band in de uitmonsteringskleur om den bol, niet mooi zullen vinden. De een zal schrijver's voorliefde voor een split van achteren en voor breede biezen deelen, bij den ander zal de smaak zich misschien uiten in de richting van splitjes op zijde en absoluut geen biezen. Maar dat de geest van een zeer groot deel van het onderoffi cierskorps er op vooruit zal gaan, door aan hun wensch naar een witte uniform tegemoet te komen, dat is een vaststaand feit te noemen, o.a. te staven door herhaalde uitlatingen daaromtrent in het orgaan van den onderofficiersbond. Ik zal hier geen poging doen tot een voorstel, omdat ik in de eerste plaats de geldelijke konsekwenties ervan slechts bij bena dering zou kunnen bepalen. Ook waag ik het niet in details te treden, met het oog op de zooeven vermelde kwestie van smaak. Maar ik stel me voor, dat de uitgaven niet zoo enorm vermeer derd zullen worden door, laat ons zeggen, 4 witte uniformen per onderofficier te verstrekken. Misschien is dit aantal zelfs te groot en kan het met minder, waar de wilte jas toch alleen maar als uitgaanstenue zal mogen gedragen worden en op die manier heel lang mee kan, bij wat zorgvuldige behandeling. In 't groot aangemaakt zal het ten slotte ook zoo kostbaar niet worden; ziet maar eens het verschil in prijs tusschen de groene uniformen, door den lande verstrekt, en die, particulier aangekocht. Dat verschil is nogal sprekend, en zoo zal het voor witte uniformen ook wel kunnen worden. Afgescheiden van de aan de kwestie verbonden kosten, lijkt de wensch van de onderofficieren in dezen mij alleszins billijk en begrijpelijk. Waarom moet een onderofficier 's avonds in de hitte puffen, in zijn onfrissche, dikwijls weinig gewasschen serge jas; waarom wil S., nu ze een, al is het dan ook niet erg fraai, frisch jasje hebben, waarin ze, als ze niet „mooi" willen zijn, uit kunnen gaan, hen weer in het warme serge kleeden? 1) Waarom ook niet bij kazernediensten? Red. 143

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 35