Feb. 1915.] Het uniformvraaostuk voor het Ned. Ind. Leoer.
Waarom wil S. hen verder een jasje aantrekken van een stof,
waarop ieder vlekje zichtbaar is, veel meer dan op het donkere
serge, en dat er niet fraaier op zal worden, wanneer het van tijd
tot tijd eens een bad krijgt? Waarom ten slotte moet de onder
officier steeds reeds van verre kenbaar zijn als „de" onderofficier,
de man, op wien het publiek bij overlevering nog laag neerziet, waar
de eerste de beste schooier bij een Chinees een wit jasje koopt,
meneer is geworden en in iedere inrichting mag verschijnen; waar
iedere politieopzichter, iedere mindere van de marine en zoovele
anderen, 's avonds, na het lichaam verfrischt te hebben, een frisch
stel kleeren aantrekt? Om de financieele bezwaren? En die ingrijpen
de veranderingen dan, en dat flinke roijale werk? Schreef Napoleon
het niet en S. na hem: „Mieux vous habillez le soldat (en den
onderofficier), mieux il fait son devoir".
Zou Napoleon met dat mieux", behalve de breede biezen, ook
niet de practische bruikbaarheid bedoeld hebben?
Als, zooals S. zich voorstelt, het Leger op 1 April 1917 voor de
eerste maal geheel voorzien zal zijn van nieuwe uniformen, dan
hoop ik op dat tijdstip alle onderofficieren in een net zittende witte
uniform tegen te komen.
Even nog een vraag: S. noemt het billijk, dat den Officiereneen
tegemoetkoming gegeven zou worden bij eventueele uniformwij
ziging; zouden we die krijgen? En zou het daarom wel aan te
bevelen zijn, ook al is het maar heel vluchtig, de kwestie: uniform
wijziging voor officieren" te bespreken?
A.
144