Feb. 1915.]
Uit de practijk.
Eene omissie in den G. 0. 3.
In den laatst verschenen G. O. I. vind ik nergens een aanwijzing,
dat ook de recruten opgeleid dienen te worden in het seinen.
Zou dit de bedoeling zijn of heeft men zulks abusievelijk nagelaten?
Het lijkt mij beslist noodzakelijk den recruut, zij het ook heel opper
vlakkig, hierin te onderwijzen. Maar zoo min in de verplichte
vakkennis 12), als in 26 (schema voor opleiding) vond ik hier
omtrent iets medegedeeld.
Evenmin wordt in dezen Grondslag gesproken van de algemeene
en bijzondere teekens der Infanterie, welke eveneens in het sein-
voorschrift te vinden zijn. Vindt men seinen als vakkennis onnoodig,
soit, maar dan de zoo broodnoodige teekens?
Bij de behandeling van Hoofdstuk III van R. I. I. zijn die teekens
vrij wel onmisbaar. Maar in R. I. I. zijn ze niet opgenomen, en
van het seinvoorschrift rept de Grondslag niet, waar van de oplei
ding van den recruut sprake is.
L.
Eerbewijzen.
Artikel 148, garnizoensdienst (19C8).
„De officieren van land- en zeemacht, van schutterijen en van
erkende vrijwilligerskorpsen, zoomede de minderen van de schut
terijen en het leger, zullen e kander in hunnen rang erkennen en
elkander de gebruikelijke eerbewijzen geven.
De voorgeschreven eerbewijzen worden eveneens aan officieren,
in dienst zijnde van vreemde mogendheden, volgens hunnen rang
bewezen."
Het artikel is niet al te helder en behoeft de hulp van „opvatting."
Sommigen lezen uit dit artikel:
„Genoemde officieren en minderen groeten elkaar."
Anderen: „De minderen van zeemacht en vrijwilligerskorpsen
behoeven volgens dit artikel het eerbewijs niet te brengen aan de
officieren en minderen van leger en schutterijenbij analogie zouden
de minderen van leger en schutterijen het eerbewijs niet behoeven
te brengen aan officieren en minderen van zeemacht en vrijwilligers
korpsen."
Ook is te lezen: „De minderen van leger en schutterijen en de
minderen van zeemacht en vrijwilligerskorpsen brengen elkaar het
eerbewijs niet."
Bovendien is het velen niet duidelijk of met „landmacht" en
„leger" ook bedoeld zijn de Barisan en het Legioen van Mangkoe
Neg&r&.
148