Uit de practijk.
[Feb. 1915.
De zooeven genoemde analogie wordt onderste boven gegooid door
artikel 152, garnizoensdienst, waarin staat, dat de schildwachten
het eerbewijs zullen doen ook voor de officieren en onderofficieren
van de zeemacht.
En de onduidelijkheid wordt nog verhoogd doordat dit artikel te
lezen kan geven, dat onderofficieren van schutterijen en vrijwilligers
korpsen van het eerbewijs van schildwachten zijn uitgesloten.
Er staat: „Voor onderofficieren met den rang van sergeant en
1 hooger van de land- en de zeemacht wordt door vorenbedoelde
schildwachten de houding aangenomen met het geweer bij den voet."
In artikel 143 wordt onderscheid gemaakt tusschen „landmacht"
en „schutterijen en erkende vrijwilligerskorpsen."
In artikel 3, Voorschrift eerbewijzen, staat in de eerste twee alinea's:
„Ieder militair is verplicht zijn meerdere in rang, hetzij deze behoort
tot de Land- of tot de Zeemacht, te groeten.
De officieren van Land- en Zeemacht, van Schutterijen en van
erkende vrijwilligerskorpsen, zoomede de minderen van de Schutterijen
en het Leger zullen eikander in hunnen rang erkennen en elkander
de gebruikelijke eerbewijzen geven.
Waarom de lste alinea niet is opgenomen in den garnizoensdienst?
Of liever zou ik willen vragen, waarom niet de 2e alinea geheel
geschrapt?
Of is misschien in deze twee alinea's onderscheid gemaakt tusschen
„groet" en „eerbewijs"?
Het voorschrift zelf geeft op vele plaatsen een ontkennend antwoord.
Bovendien is die lste alinea wel opgenomen in den Inwendigen Dienst.
Dat de lste alinea geheel in strijd is met de 2e is zeer duidelijk.
Moeten volgens de lste alinea de minderen van Land- en Zeemacht
elkaar groeten, de 2e alinea doet onmiddellijk deze bepaling te niet.
In artikel 172, Inwendige Dienst, treft men een andere opvatting
aan. Daar luiden de beide eerste alinea's.
„Ieder militair is verplicht een meerdere in rang, hetzij deze
behoort tot de Land- of Zeemacht, te groeten, doch alleen wanneer
zoowel de mindere als de meerdere gekleed zijn in de uniform,
aan hun rang verbonden.
Bovendien zullen de officieren van Land- en Zeemacht, van Schut
terijen en van erkende vrijwilligerskorpsen zoomede de minderen
van de Schutterijen en het Leger elkander in hunnen rang erkennen
en elkander de gebruikelijke eerbewijzen geven."
Is de lste alinea juist gesteld, dan leest men uit de 2e, dat de offi
cieren van Land- en Zeemacht die van de Schutterijen en Vrijwilligers
korpsen moeten erkennen en groeten en omgekeerd, terwijl zij
allen bovendien moeten worden gegroet door de minderen van
Schutterijen en Leger.
De 2e alinea geeft dus aan, dat Schutterijen en erkende Vrijwil
ligerskorpsen niet tot de Landmacht behooren
149