Overzicht van Nederlandsche militaire Tijdschriften. [Feb. 1915.
In het bijzonder willen we thans wijzen op het thans volgend
artikel, hetwelk is getiteld „Nederlandsch-Indië en de Oorlog" en
afkomstig is van de hand van den Majoor van den Gen. Staf J.
van der Weijden, leeraar aan de H. K. S.
S. begint met de vraag te stellen: „loopt Ned.-Indië gevaar
„rechtstreeks in den oorlog betrokken te worden?"
Komen wij in conflict met Duitschland-Oostenrijk, dan is het
overbrengen van den strijd naar Indië, zoo zegt S., zoo goed als
uitgesloten. Maar hoe als we aan de zijde van de juistgenoemde
mogendheden staan?
Dan zijn, zoo wordt opgemerkt, allerlei handelingen, welke in
den zeeoorlog mogelijk zijn, ook hier te verwachten, maar de vraag
is of die handelingen zullen gevolgd worden door een verovering
van een of meer onzer voornaamste eilanden. Engeland en Frank
rijk hebben hun krachten noodig. En Japan? S. schetst in het kort
het optreden van Japan in dezen oorlog, vervolgens de verhouding
tusschen Japan en Amerika en zegt dan, dat, zoolang Amerika
zich buiten den strijd in Europa weet te houden, het gevaar, dat
ons van de zijde van Japan dreigt, op het oogenblik niet zeer
groot genoemd mag worden.
Summa summarum, zoo zegt S. dan een oogenblik later: Uiteen
politiek en militair oogpunt kunnen we voorloopig gerust zijn.
De lezer begrijpt al, dat hiermede het stuk niet kan eindigen.
We kunnen ons eenigermate voorstellen, dat S. na het schrijven
van bovenstaanden zin, bij zichzelf dacht; „wat heb ik daar gezegd."
Vandaar dat er op volgt: „Maar wij herhalen „voorloopig"We
„weten niet en kunnen ook niet weten wat de toekomst ons nog
„brengen zal."
Dus ons kruit droog houden.
S. breekt verder nog een lans voor de spoedige invoering van een
Europeesche en Inlandsche militie, terwijl mede nog de groote betee-
kenis van de onderzeebooten in het licht wordt gesteld.
Als laatste artikel van deze aflevering zij vermeld: „De groote
Europeesche Krijg van het jaar 1914." Het overzicht loopt thans
tot 24 November j. 1.
Allereerst behandelt S. de hardnekkige pogingen van de Duit-
schers tot het terugwerpen van den Franschen linkervleugel. Het
lijkt of S. bij het neerschrijven van zijn beschouwingen ter zake
eenigermate wijziging bracht in zijn ideeën. Aanvankelijk toch le
zen we:
„Toch twijfel ik niet of de Duitschers, die zich ontegenzeggelijk
„door een grooten Ausdauer kenmerken en tot eiken prijs doorzetten,
„wat zij op grond van hunne strategische overwegingen noodzake
lijk achten, zullen niet rusten voor zij hier hun doel bereikt hebben.
163