lp HBl Ilagekomen Stukken. De besprekingen Dan de circulaire Dan hei fllalang-comité in het D. (D. T. Hoewel in beginsel niets voelende voor een bestrijding van tegen standers van het oprichten van een vereeniging van officieren in N.I. en wel, omdat die tegenstand bijna altijd voortspruit uit gevoels argumenten, welke uiteraard niet voor weerlegging vatbaar zijn, kan ik toch niet nalaten met enkele woorden op te komen tegen hetgeen ter zake in ons vakblad van Janj.l. is te berde gebracht en wel speciaal om er tegen op te komen, dat voorstanders stilzwijgend als minder goede militairen worden bestempeld. Het lijkt mij echter een onbegonnen werk om den Heer Vogler, waar hij op blz. 83 hiervoor zegt, „Dit is m.i. in strijd met de krijgstucht", te willen overtuigen, dat het geenszins strijdig behoeft te zijn met de krijgstucht, er misschien niets mee te maken heeft, als een deel van het Leger (i.e. een officiersvereeniging) bij de Tweede Kamer een overwinning behaalt op het Legerbestuur. Was het wel strijdig met de krijgstucht, dan zou elke gelegenheid, waarbij een mindere een overwinning (om dat woord maar weer te gebruiken) behaalde op zijn meerdere, in strijd zijn met de krijgstucht en dit zal toch wel niemand willen beweren. Om dit te illustreeren lijkt mij niet ongelukkig gekozen het geval, dat zich destijds te Atjeh heeft voorgedaan. Aan de hand van, ik meen, een G. B., werd een z.g. gehuwden toelage toegekend aan die officieren, wier gezinnen hen niet naar plaatsen buiten Koeta Radja mochten volgen, als zij daarvoor langer dan een maand werden geplaatst. Zij, die echter van uit Koeta Radja op excursie gingen (ook voor langer dan een maand), kregen die toelage niet. Door den toenmaligen Gouverneur werd aldus beslist, doch ik heb geen enkel officier ontmoet, die de zienswijze van den Gouverneur deelde, wat niet wegneemt, dat allen (ik zelf ook) zich neerlegden 188

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 80