Maart 1915.] Promotie Stilstand. Eene analoge benadeeling van de persoonlijke belangen ondervinden de niet-militaire gouvernements-dienaren door den oorlog niet, wel vele particulieren. Menige procuratiehouder of employé, die zich al bijkans chef of administrateur waande, ziet zijne verwachting voor jaren, wellicht voor altijd, den bodem ingeslagen, omdat de chef, die spoedig „binnen" zou zijn, door den oorlog dit desideratum eerst veel later zal bereiken. Iedereen lijdt onder den oorlog; de menschen in Indië vermoe delijk minder dan die in het Moederland, de gouvernementsdienaren weer minder dan de particulieren in het algemeen; de officier wat meer dan de ambtenaar. In deze omstandigheden is het twijfelachtig of alleen ten bate van de particuliere belangen van de officieren extra-maatregelen, die veel geld zullen kosten, gewettigd mogen heeten. Maar bij deze quaestie is, behalve particuliere belangen, ook een veel grooter, algemeen legerbelang gemoeid. Wanneer de promotie gedurende jaren (wie weet hoe lang de oorlog zal duren en wat daarop weer zal volgen?) wordt tegenge houden, dan veroudert ons officierskorps op schrikbarende wijze. Reeds nu is de gemiddelde leeftijd in de hoofd- en opperofficiersrangen veel te hoog voor een koloniaal leger. Men slijt in de tropen snel, vooral wanneer er zooveel gevorderd is, als de actie op de Buitenbezittingen de laatste 20 jaren eischte. We kunnen echter een bataljonscommandant, die op ziet tegen een klim van eenige uren, een brigadecommandant, die niet 24 uur aan één stuk in touw kan blijven, niet gebruiken. In eene be schrijving van het Fransche Hoofdkwartier heeft men nog onlangs kunnen lezen, hoe ook in dezen oorlog gebleken is, dat naast ken nis en andere eigenschappen een ijzersterk physiek zelfs voor den hoogsten bevelhebber onontbeerlijk is. Hoe kunnen we dien toestand in ons Leger verwachten, waar de kolonelsrang gemiddeld op hooger leeftijd wordt bereikt dan in het Fransche, dat weliswaar ook koloniale oorlogen voert, maar waarvan het overgroote deel der kolonels toch niet hun halve leven in de tropen doorbracht. Is ons offieierskorps thans al te oud, door het vertragen van de promotie dreigt een algemeene verhooging van den gemiddelden leeftijd in alle rangen, dus eene aanzienlijke verergering van het euvel. i De leeftijd op zichzelf is natuurlijk niet beslissend voor het phy siek; we kunnen dagelijks in onze omgeving zien 50-jarigen, die nog krachtig, en 45-jarigen, die op zijn. Daarom zijn wij voor ons geene voorstanders van dwingende leeftijdsgrenzen. Maar niemand zal kunnen tegenspreken, dat de krachtige 50-jarige twee jaar te voren nog meer kon presteeren, zoodat ook voor hem een vlug gere promotie grcotere geschiktheid voor zijn rang zou hebben medegebracht. 338

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 118