Maart 1915.] Scheiding tusschen Intendance en Administratie.
4e. Verbetering van de opleiding der Administratie-Officieren
tot het peil van de officieren der Administratie van de Marine.
Bij alle Infanterie-Korpsen Luitenants der Militaire-Administratie
en wijziging van den werkkring dier officieren.
5e. Inkrimping van de studiën aan den Intendance cursus tot twee
jaar met wijziging van het leerprogramma.
Het zou mij te ver voeren in dit tijdschrift deze desiderata verder
uit te werken
Voor hen, die over de scheiding nadachten en die de vroeger
in het I. M. T. o. a door den Heer Boon von Ochsséé over deze
materie geschreven artikelen kennen, zal mijn betoog voldoende
duidelijk zijn. A
Zij zullen voelen dat Officieren der Militaire-Administratie, Ma
gazijnmeesters, en Intendanten allen zijn verplegingsofficieren in
den ruimsten zin, dat allen moeten samenwerken voor één doel, de
verpleging van den troep; een andere scheiding dan scheiding van
werkzaamheden mag er niet zijn en dan moet die nog door utiliteits
redenen geboden zijn.
Bij een Infanterie-korps zal de Kwartiermeester altijd en vooral
in tijd van Oorlog de meest aangewezen verplegingsofficier zijn
en zal de combinatie van de zuiver administratieve werkzaamheden
en de verpleging in één persoon veel gemak opleveren en daarom
zijn aan te bleveen.
Ieder voelt welk voordeel het voor de verpleging heeftwanneer
de leidende verplegingskracht, de Intendant, tevens korpscommandant
van den kwartiermeester is en die officier niet tot een ander dienstvak
behoort.
Ieder officier der Militaire Administratie voelt zich nu, wat zijn
naam aangeeft, in de eerste plaats administrateur; ik zou hem officier
van den verplegingsdienst willen noemen en hem dienovereenkomstig
willen gebruiken.
Alle verplegingseiementen, dus ook de officieren en onder-officieren
van den verplegingsdienst, hoogere en lagere, bij één dienstvak.
Ziedaar mijn ideaal. Een ideaal dat, juist omdat ons Leger zoo
klein is, verwezelijkt kan worden.
Ten slotte een woord van dank aan den Heer Wenting voor de
mij geboden gelegenheid om, in een mij zeer ten harte gaand
Legerbelang, met hem de pen te hebben mogen kruisen.
Ik heb dit oogenblik zien aankomen en het voorvoeld in de cou
rantenartikelen die vele maanden geleden, reeds kort na de scheiding,
in het Bataviaasch Handelsblad en de Java-Bode verschenen. Ge
brek aan onderlinge waardeering en vernietiging van goede krachten
vormden daar den boventoon en leidden tot uiteenzettingen, die in
een kernachtig slotvuurwerk, als vergelijkingen met de fabel van
den Os en de Kikker, eindigden.
344