Scheiding tusschen Intendance en Administratie. [Maart 1915.
Zulk geschrijf, ik voelde het, kon ons niet nader brengen tot
het goede doel samenwerkingen daarom heb ik mij in die on
verkwikkelijke polemiek niet gemengd.
Nu er uit den boezem der Militaire-Administratie zulke duidelijke
stemmen opgaan, mocht ik niet langer zwijgen en als het Leger-
Bestuur, wat inderdaad zeer urgent is, de scheiding zal herzien
hoop ik in een eventueele commissie voor dat doel den HeerWen-
ting als vertegenwoordiger der Militaire-Administratie te zien, omdat
ik verwacht dat zijn dienstvak er dan een zaakkundig en welspre
kend pleitbezorger zal vinden.
Waar hij zich in het I. M. T. over de taak der Intendance uit
sprak, haar werkkring omschreef, de Intendance als zelfstandig
dienstvak wilde opheffen en onder den Generalen-Staf brengen en
de Gewestelijke Intendances laten verdwijnen, kon ik zijn betoog
minder goed volgen, omdat ik meende, dat hij ook bedoelt, den
toeloop tot de Intendance te verbeteren.
Nu, die toeloop naar een sterk in te krimpen open dienstvak,
waarvoor men speciale studie zou moeten maken, waarbij promotie
vrijwel is uitgestoten en waar dus het gros der officieren weer naar
hun wapen of dienst zou moeten terugkeeren, kan ik mij niet anders
dan in omgekeerde richting voorstellen, en de Intendance zou er
door van den wal in de sloot worden geholpen.
Toch is de Intendance dan Heer Wenting, een officier der Mili
taire-Administratie, uit welk dienstvak alle Intendanten van heden
zijn voortgekomen, zeer veel dank verschuldigd, want hij gaat als
Bismarck in de politiek recht op zijn doel af, zoodat wij nu precies
weten wat de Intendance volgens de inzichten van een officier der
Administratie moet zijn en wat hij aan Intendancearbeid wel
op zich wil nemen.
Alle Administratiëen. ook die der Magazijnen van de Intendance,
onder de Militaire-Administratie, en daarna ook die der Artillerie
magazijnen en der Militaire apotheken!
Daar opent zich een wijde horizon, de militaire-Administratie
den scepter zwaaiende over alles, wat ademt en leeft.
Maar badinage a part. Het oordeel van den Heer Wenting over
Intendancearbeid is neergeschreven met de practische ervaring, die
de zijne is; niemand kan meer doen. Ik val er hem niet hard over.
Daarom stap ik heen over het eigenaardige feit dat de Heer
Wenting— een officier der Militaire-Administratie— in het I M.T. gast
vrijheid vroeg om „nebenbei" de taak der Intendance te behandelen,
en blijf hem dankbaar, dat hij de zaak aan het rollen bracht.
In den boezem van het Departement van Oorlog zal zeer zeker
de Generale-Staf over organisatie en werkkring van de Intendance
ook nog een en ander in het midden brengen en misschien zou
dan ook Intendance zelf nog een woordje mogen mee spreken.
345