Mrt. 1916.] De taak van den Topografischen Dienst.
kunnen worden tot topografische kaarten. Wanneer elke landrente
brigade een vast ressort krijgt en niet als een circus, nu hier, dan
daar hare tenten opslaat, waardoor de zoo kostbare kennis van
locale toestanden verloren gaat en de archieven in het ongereede
raken, voorts bij eike sectie twee a drie geroutineerde topografen
worden ingedeeld, dan kan niet alleen spoedig in het kaartengebrek
voorzien worden, doch is ook de kwestie der zoo hoogst noodige
tienjaarlijksche herziening voor goed opgelost.
Om tot een spoediger uitgifte der kaarten te kunnen geraken, zal
de capaciteit der Topografische Inrichting belangrijk uitgebreid moe
ten worden, zal men de beschikking moeten erlangen over veel be
kwaam, geschoold (ook geografisch) deskundig personeel, doch
hiervoor is geld noodig, dat in weerwil van de dringende vertoogen
van het Legt rbestuur of de Indische Regeering echter nooit of te
nimmer in voldoende mate toégestaan zal worden, wanneer de prae-
misse van D. B:
„de topografische dienst is een onderdeel van het Leger en behoort
dus in de eerste plaats Legerbelangen te dienen"
door gezaghebbende personen aanvaard zou worden.
Zulks wordt gezegd, niet niettegenstaande wij militair zijn, maar
omdat wij militair zijn en, als zoodanig het nut van goede kaarten
voor het Leger ten volle beseffen. Zoodra de Topografische Dienst
zijn volle werkkracht kan ontplooien in het belang van Nederlandsch-
Indië in het algemeen, eene organisatie blijft ten bate van algemeene
belangen van ons zoo uitgestrekt koloniaal gebied en hiermede
ontegenzeglijk ook van niet te miskennen centrale beteekenis voor
den geheelen Archipel is zij ook vruchtbaar werkzaam in het
belang van het Leger in het bijzonder.
Ten slotte nog eene opmerking. D. B. laat zich eenigszins smalend
uit over het zenden van reliëfkaarten naar de tentoonstellingen van
Semarang en Frisco en spreekt van reclame.
Het woord reclame als een „slip of the pen" beschouwende en
verder daargelaten, dat het samenstellen van reliefs in hoofdzaak een
1) J. J. K. Enthoven. De cartographie van Nederlandsch Oost-Indië.
Koloniaal-Aardrijkskundige Tentoonstelling ter gelegenheid van het veer
tigjarig bestaan van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genoot
schap. 20 Sept.— 31 Oct. 1913.
284