Mrt. 1916] Fleet-in-being. roepen, verdedigde Lord Torrington zich o a, door aan te voeren, dat, terwijl Willem III met het landleger in Ierland was, Engeland open gelegen zou hebben voor een inval der Franschen om de regeering der Stuarts te herstellen, wanneer hij door krachtiger optreden ook meer risico had geloopen. „lf I had fought otherwise, our fleet had been totally lost and the Kingdom had lain open to a French invasion. As it was, most men were in fear that the French would invade, but 1 was always of another opinion; for 1 always said, that whilst we had a fleet in being, they would not dare to make an attempt. being: aanzijn, wezen, bestaan, verblijf. Het principe van Torrington was dus, dat, zoolang men in het bezit is van een gevechtswaardige vloot, ook een maritiem sterken tegenstander geen landingsleger over zee zal durven vervoeren. Op zich zelf beschouwd is dit natuurlijk onzin. Trouwens, reeds in het jaar 1691 trachtten de Franschen in IeTand te landen en in 1692 herhaalden zij hun poging (slag bij Kaap la Hogue). Dat beide en ook latere ondernemingen mislukten, doet alvast niets af aan het feit, dat ze de onjuistheid bewezen van Torrington's meening „that the French would not dare to make an attempt." Overdrijving—op zijn zachtst gesproken—is het natuurlijk ook, om te zeggen „that so long as the national flag of any belligerent flies on the smallest and most insignificant torpedo-boat in the present day, the country can declare that she has a fleet-in-being." (zie 1. M. T. April 1912 biz. 407). Wil men de uitdrukking „fleet- in-being" tot een bruikbaar begrip maken, dan zal er veel meer aan verbonden moeten zijn. Ie De gevechtskracht moet zoodanig zijn, dat de vloot, hetzij afzonderlijke eskaders, hetzij een eskader, dat de transportvloot be schermt, met goede kans op succes kan aanvallen. 2e. Hare snelheid en werkingssfeer moeten zoo groot zijn, dat de bedreiging bij elke gelegenheid in daden kan overgaan. 3e. De vloot moet zich niet te ver van de communicatielijnen der tegenpartij bevinden. 4e. De offensieve geest van den bevelhebber moet een waarborg zijn voor het richtig gebruik der beschikbare krachten. Er komen dus eigenlijk zooveel „maren" en eischen bij te pas, 298

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 32