Onderzoek naar de mogelijkheid tot het ver- [Mrt. 1916.
krijgen van een waarborg voor de uitbetaling van
de Pensioenen der Landsdienaren.
kan worden gemaakt, en zoo moeten ook de landsdienaren, die
hun pensioen hebben verdiend, dit zoo noodig voor den rechter
van het fonds kunnen opeischen.
Deze vorderingen moeten dus liggen op het gebied van den pri
vaateigendom, waarvoor bij internationale verwikkelingen nog wel
eerbied te verwachten is.
Het fonds moet dus niet zooals de Weduwen-en Weezenfondsen,
het karakter dragen van een Staatsfonds, waaraan wel een afzonderlijk
beheervermogen wordt toegekend, doch waarvan de zelfstandige
rechtspositie niet zoo is verzekerd, dat er geen sprake van con
fiscatie van dat vermogen als een Staatsbezitting zou kunnen zijn.
Een absolute waarborg voor de eerbiediging van verkregen rechten
is natuurlijk niet te geven, wanneer de vreemde mogendheid onrecht
wil en zelfs de aldus ingerichte pensioenfondsen verbeurd verklaart,
doch dat zou dan „summa injuria" zijn, waartoe niet spoedig wordt
overgegaan.^
Wanneer op de voorgestelde wijze nu gedurende 25 jaren telken
jaren 3,6 millioen op zijde wordt gelegd (aannemende dat in dien
tijd het aantal ambtenaren stationair blijft) voor de pensioenen
aan Europeesche burgerlijke landsdienaren dan zal in 25 jaren een
fpnds worden verkregen (belegging a 4°/o) van rond 156 millioen
gulden.
Dit fonds is er dan op berekend om gedurende 25 achtereen
volgende jaren jaarlijks rond 9,5 millioen aan pensioenen uit te
betalen aan de dan gepensionneerde ambtenaren, welk bedrag dan
niet meer op de gewone begrooting van uitgaven zal drukken.
De moeilijkheid ligt thans in den overgang van den bestaanden,
naar den voorgestelden toestand.
Daardoor vervalt men noodzakelijk in eene dubbele uitgaaf ge
durende zoovele jaren als er nog ambtenaren van den bestaanden
toestand in dienst zijn. Gedurende die jaren zullen dus die uitgaven
voor pensioenen op de begrootingen hooger moeten worden ge
raamd dan thans, als gevolg echter van het vroeger verzuim.
Maar dat bezwaar wordt niet onoverkomelijk geacht.
Men kan daartoe op twee manieren te werk gaan, waarbij de nu
reeds gepensionneerden en zij die in den overgangstoestand ge-
333