Mrt. 1916.] Onderzoek naar de mogelijkheid tot het ver
krijgen VAN EEN WAARBORG VOOR DE UITBETALING VAN
de Pensioenen der Landsdienaren.
pensionneerd zullen worden, deelgerechtenden van het op te richten
pensioenfonds waren te maken.
Dezen moeten dus worden ingekocht in dat fonds, hetzij in eens
door storting van de contante waarde hunner pensioenen „hetzij
geleidelijk door elk aan het fonds uit te keeren, hetgeen voor uit
betaling van de pensioenen noodig is, d.w.z. voor de thans reeds
gepensionneerden het volle bedrag der pensioenen en voor de thans
nog dienenden, nadat zij zullen zijn gepensionneerd, het gedeelte van
het pensioen, dat bij het fonds niet is gedekt door gedurende den
diensttijd gedane stortingen, naar den maatstaf van hét traktement
(voor Europ. civiele ambtenaren 12%).
De laatste manier, dus de geleidelijke, wordt de meest verkieslijke
geacht, omdat voor den inkoop in eens het geld zou moeten worden
gevonden door het te leenen en deze leening toch ook weer binnen
een 25 tal jaren zou moeten afgelost, zoodat veel eenvoudiger die
jaarlijksche aflossingen rechtstreeks aan het fonds kunnen worden
afgedragen, dat dan tevens is ontheven van de moeite om eene
belegging voor de niet geringe inkoopsom te zoeken.
Het komt er voor belanghebbenden alleen maar op aan, dat
duidelijk en onomstootelijk wordt vastgesteld, dat zij voor hunne
pensioenen krijgen eene schuldvordering op het pensioenfonds en
dat het fonds voor de >ereischte bedragen eene schuldvordering
krijgt op het Gouvernement, twee vorderingen dus, welke desnoods
langs den weg van rechten zullen moeten zijn te innen.
Dc door het voorgestane stelsel vereischte vermeerdering der
begrootingsuitgaven wordt vooral tegenwoordig een heel bezwaar
geacht, maar de daaraan verbonden voordeelen zoo belangrijk, dat
het niet verantwoord wordt geoordeeld de opheffing van dat be
zwaar nog verder naar de toekomst te verschuiven en het daar
mede steeds grooter te maken.
Met betrekking tot den omvang van het op te richten fonds (of
fondsen) wordt, aan de hand van de voren aangegeven berekeningen
van de aangroeiing van het pensioenfonds der civiele ambtenaren
en gelet op de verhoudingsgetallen in de begrooting voor 1915 der
pensioensbedragen voor de verschillende categorien van landsdie
naren aangenomen, dat voor alle landsdienaren gezamenlijk, het
334