Maart 1915.]
Uit "de Practijk.
Die voorloopige onderzoeken duren dikwijls geruimen tijd;
de voorloopige arrestanten zijn niet „gestraft", maar zoolang
tijdelijk in verzekerde bewaring genomen enzelfs
dwangarbeiders-moordenaars mogen rooken!
Men zegt wel eens dat een rechtgeaard Hollander altijd
en overal een vies „peukje" in z'n mond heeft. Daar is veel
van waar; en óók is waar, dat een Indiër en een inboorling
den heelen dag aan strootjes en aan sigaretten staan te zuigen.
Het niet mogen rooken is voor alle categorieën een zware
straf, die m.i. niet bij voorloopige arresten mag opgelegd worden.
XXIV In het Januari-nummer nam de redactie van dit tijdschrift een
artikel over uit het Bataviaasch Handelsblad, getiteld: Waarom
tegen een Officiersvereeniging? geschreven door „Een der
Oudere".
Daarin wordt een beschouwing gegeven over de waardigheid
van het ambt en b. v. gelaakt, dat een dorniné des morgens
vóór de preek het laatste splitje zou ledigen onder het aller
laatste kleintje
Die vergelijking met dominé's is bijzonder van pas gekozen,
want juist las ik gisteren in een der bladen (23 Februari),
dat door de regeering rechtspersoonlijkheid is \erleend aan
den bond van Indische predikanten.
De zeden veranderen overigens met de tijden en al is het
mij nog niet bekend, dat dominé's om half acht 's morgens
het potje ledigen en om acht uur daarop op de preekstoel
staan, zoo heb ik me toch in Engeland b. v. laten wijsmaken,
dat de geestelijken dikwijls hun preek houden tusschen twee
„innings" of twee „sets"; cricket- of tennis-tenue onder
de toga!
Waar men vroeger geestelijken nooit anders zag dan met hoogen
hoed en zwarte das, daar ziet men ze tegenwoordig lustig tempel-
waarts peddelen in een luchtig colbertje en fantasiedopje met ge
kleurd lint. Ook het dragen van snorren en baarden was vroeger
géén usance voor hen!
Waarmede ik alleen maar wilde beweren, dat met de tijden ook
de zeden veranderen.
En op dergelijke gronden mag men waar gebleken is dat het
grootste gedeelte van het officierskorps (zoowel hier als in het
moederland) eene vereeniging wenscht— niet meer beweren, dat
deze in strijd zoude zijn met de traditie van het ambt, met den
adel van het beroep. Traditie en adel zijn in den loop der eeuwen
gewijzigd en het tegenwoordige geslacht zal daarin toch zeker óók
wel wat te zeggen hebben. Wij behoeven daarin heusch niet aan
den leiband van onze voorouders te loopen.
H. J. Vermeer.
296