De herziene Rechtspleging bij de Landmacht. [April 1916. In beide artike'en vinden wij de zoogenaamde concordantie terug, d.w.z. dat het uitgangspunt van de materie van wetgeving voor den Indischen wetgever te vinden is in het Nederlands:h gecodifi ceerd recht. Zoo lezen wij in artikel 75: „de militaire strafrechtspleging berust op algeineene verordeningen, zooveel mogelijk overeenko mende met de in Nederland bestaande wetten." Ik moet den lezer al dadelijk vertellen, dat van de algemeene verordeningen, waarop artikel 76 R. R. doelt, nooit iets tot stand is gekomen. De aanhaling van dit artikel van het regeeringsre- glement heeft den lezer al doen begrijpen, dat alleen dan veran dering van de Indische militaire wetgeving mogelijk is, als de Nederlandsche wetgever is voorgegaan. Wij zijn dus met handen en voeten gebonden aan den Nederlandschen wetgever, alleen is het aan den Indischen wetgever toegestaan om, daar waar bijzon dere Indische toestanden zulks vereischen, van de Nederlandsche wetten af te wijken. Wij zullen dus eerst moeten nagaan, wat de Nederlandsche wetgever tot stand heeft gebracht. Nu weten ongetwijfeld alle lezers, dat bij de wet van 27 April 1903 (S. Ill en 112) zoowel een nieuw strafwetboek als een wet op de krijgstucht werden vastgesteld zonder echter nog in werking te zijn getreden, daar nog steeds gewacht wordt op de invoeringswet, waaraan gearbeid wordt (hoe lang nog?). Is deze wetgevende arbeid eenmaal in werking getreden, dan is het oogenblik voor den Indischen wetgever aangebroken om te copiëeren en te mogen afwijken wegens bijzondere Indische toestanden. Zoo heeft men in Indië om tot de herziening van de rechtspleging te kunnen over gaan, moeten wachten, tot men in Nederland gereed was en hoe de rechtspleging aldaar tot stand is gekomen, hoop ik U hieronder, zij het dan ook in groote lijnen, uiteen te zetten. Bij Koninklijke Boodschap van 8 Maart 1904 verscheen dan een ontwerp „Wijziging van de Regtspleging bij de Landniagt èn van die bij de Zeemagt, alsmede van de Provisioneele Instructie voor het Hoog Militair Geregtshof." (1) Waarbij, gelijk Thorbecke bij de openbare behandeling in de Tweede Kamer opmerkte, niet alleen aan formeel recht (i. c. rechtspleging), maar ook aan materieel recht (dus militair strafrecht) gedacht moet worden. 391

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 15