De Gemengde Compagnie.
[April 1916.
In een compagnie, bestaande uit één sectie Inlanders en drie
sectiën Europeanen of Amboineezen, elke sectie geleid door een
speciaal officier of onderofficier, is zeer zeker de kans groot, dat
goede Inlandsche soldaten gevormd worden. Edoch het aantal
Inlanders in ons leger is te groot en het aantal speciale aanvoerders
te klein, om in elke compagnie eene dergelijke indeeling te kunnen
volgen. Toch kan de invloed van de goede soldaten intensief
inwerken op de minder goede, zoodat deze zich voortdurend
zullen inspannen en genen op den duur niet minder presteeren,
le. door een ander systeem van officieren- en kaderindeeling te
volgen, bovendien,
'2e. door eene andere menging van soldaten in de compagnieën
in te voeren.
ad. le. Een ander systeem van officieren- en kaderindeeling is
gewenscht.
Nog steeds ondergaat het meerendeel van de officieren en van
het kader talrijke overplaatsingen in het garnizoen. De indeeling
in de compagniën geschiedt als regel naar rato van het aantal
vacatures. Zelden zijn de meerderen langdurig werkzaam bij de
zelfde afdeeling Daardoor is de opleiding der soldaten niet zoo
volledig, als mogelijk ware, indien zij gedurende eenige jaren op
geleid werden door één aanvoerder.
Een uitgebreide karakterbeoordeeling toch kan als regel niet
voldoende gemotiveerd worden door gebrek aan gegevens. Terecht
worden de conduite-staten van de officieren aan het Departement
opbewaard en van onderofficieren, korporaals en soldaten geen
beoordeeling neergeschreven in een zakboekje. De indeeling, naar
rato van het aantal vacatures, is het gevolg van deze onvolledige
beoordeeling.
Na een langdurig verblijf kunnen alle aanvoerders voldoende
volledig beoordeeld worden. Dan kan ook vastgesteld worden in
hoeverre die aanvoerders bijzonder geschikt zijn voor de opleiding
van eene afdeeling Inlandsche, Amboineesche- of Europeesche
soldaten. Dan kan bij overplaatsing laatst bedoeld oordeel in
handen gesteld worden van een nieuwen Chef en deze, beschikkende
over voldoende gegevens, de aanvoerders bij aankomst zoodanig
indeelen, dat de opleidingseigenschappen van dezen tot hun recht
komen en ten volle benut worden.
429
I. M. T. 1916. 28.