Mei 1916.] Van Alles Wat. tot toelating op de Kaderschool moeten voor de adspiranten van beide landaarden dezelfde zijn. Dat de betaling van een Inl. kor poraal dan dezelfde moet zijn als die van zijn Amb. collega, spreekt vanzelf. Als een concessie aan de traditie, maar ook alleen hierom, zouden de namen Amboineesch en Inlandse!) korporaal kunnen blijven bestaan, evenzoo bij de ongegradueerden. Vooral tusschen de Infanteristen le en 2e klasse moet het ver schil zoo groot zijn, dat het een belangrijke prikkel is voor den Infanterist 2e klasse om tot le klasse te worden aangesteld en hij zich voor die meerdere soldij de moeite wil getroosten om de Korpsschool te bezoeken, teneinde zich te bekwamen in lezen, rekenen en schrijven. Voor het verschil in soldij van 4 centen, zooals dit thans het geval is, tusschen een Inl. fuselier en Infanterist le kl., zou menigeen het niet doen. Hoe groot de soldij van deze categoriën moet zijn; de bepaling er van zullen we maar aan het Legerbestuur overlaten. Dat het geld zal kosten, is zeker, maaralle waar naar zijn geld! De onderscheidingsteekenen kunnen eenvoudig blijven. Voor den Infanterist 2e klasse een enkele roode cherron, voor den Infanterist le klasse een dubbele. Wat de voeding aangaat, hierover kunnen we kort zijn; deze zou voor Inlanders en Amboineezen dezelfde moeten worden. De In- landsche menage is bij verschillende compagniën (misschien wel bij alle) voldoende te noemen; maar om nu de indemniteit van den Amboinees gelijk te stellen aan die van den Inlander, dus te ver lagen, gaat niet aan. Ware er geen geld mede gemoeid, dan zou de eenvoudigste oplossing zijn de Inlander dezelfde indemniteit toe te kennen van de Amboineezen. Een en ander zal dus geregeld moeten worden in verband met de beschikbare fondsen. Alvorens dit opstel te beeindigen nog een paar opmerkingen. Er is alleen gesproken van Infanteristen; bij andere wapens zal echter toch wel een gelijke regeling kunnen getroffen worden. Over de Europeanen is niet gesproken, maar voor hen kan deze regeling eveneens ingesteld worden. De soldij zal echter voor den Europeaan hooger moeten zijn, dan voor den Inlander van eenzelfde klasse, 't Is maar een kwestie van vraag en aanbod. En de voeding moet voor hen zeer zeker niets te wenschen overlaten, daar heeft Jan in den Oost wel recht op. Ten slotte nog dit. Wat moet er met hen gebeuren, die het niet verder brengen dan de onderste trede van den militairen ladder? 't Komt mij het beste voor hen een reëngagement te weigeren. Echter moeten er steeds voldoende ter beschikking zijn voor de Depot- Bataljons tot het verrichten van de corveeën, zoo ook later bij de Militie-Bataljons. Wellicht ook kan er uit hen een korps militaire werkers (corveeërs) worden geformeerd, zoodat de Infanteristen 2e en le klasse in hoofdzaak voor den militairen vakdienst beschikbaar zijn. J. S. 546

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 84