Mei 1915.]
Uit de Practijk.
In de meeste gevallen toch is het voor een onderofficier, om den
onderluitenantsrang te verwerven, voldoende, dat hij aan dit exa
men voldoet. Zijn geschiktheid als instructeur, zijn karakter en
algemeene ontwikkeling worden slechts in de tweede plaats be
oordeeld.
Helaas, want werd stipt gehouden aan de bepaling van art. 2 2 d.
n.l. „dat de betrokken o.o. zoowel door zijn c.cL als door zijn
korpschef moet aanbevolen zijn als een in alle opzichten practisch
geschikt onderofficier," dan zou het leger minder ongeschikte on
derluitenants bezitten en zou aan vele candidaten de onaange
name, demoraliseerende indruk van een onvoldoend examen bespaard
worden.
De bovengenoemde ongeschikte onderlts. zijn natuurlijk de z.g.
„geslipten" Zij voldoen net even aan een examen; hebben flink
„gevost," tactiek, artillerie enz; hun kennis van reglementen is, dank
zij een twee-, driemaal herhaald examen, er eindelijk eenigszins inge
komen en zij slagen.
O. i. kan dit alles voorkomen worden door een strenge opvatting
van vorengenoemde bepaling.
Laat men bedenken, dat de rang van onderluitenant de hoogste
onderoff. rang is, d. w. z. een rang bekleed door de elite der onder
officieren. Een practisch in alle opzichten geschikt onderofficier kan
niet iemand zijn, die drinkt, liegt, knoeit en konkelt met zijn min
deren. Als meerdere in het algemeen en als instructeur in het bij
zonder behoort men een welwillend voorganger te zijn en als on
derluitenant iemand, die zijn minderen leidt, bestuurt en beschermt,
(art. 1 Regl. Inw. Dienst) Dit kan dus geen dronkaard zijn, geen
onbetrouwbaar onderofficier, die overigens op het exercitieveld
of te velde voldoet.
Ook de bepaling vervat in art. 14 der „Nadere Voorschriften" n.l.
„aan het examen wordt geacht te hebben voldaan de adspirant,
die voor alle vakken het eindcijfer 50 of meerheeft behaald" werkt
er toe mede, dat mindergeschikten den onderl. rang kunnen bereiken.
Immers, 12 van dezelfde „Voorschriften" geeft de beteekenis van
„even voldoende" aan dit cijfer. Een adspirant kan dus voor theo
retische kennis van het V. V. of voor de practische toepassing van
b.v. het schietvoorschrift 50 halen en slagen, afgezien van de omstan
digheid dat dit cijfer desnoods in alle vakken verkregen mag worden.
Bij het toelaten van onderofficieren tot het examen moet dus reeds
de schifting plaats hebben. Deze schifting kan niet door den Wa
penchef uitgevoerd worden, hij kent de menschen niet persoonlijk,
en moet dus afgaan op de verklaringen van c. ct. en korpschef.
Daarom moeten juist deze verklaringen zuinig worden verstrekt en
1) Zijn er zooveel ongeschikte onderluitenants1? Dat betwijfelen we.
Red.
498