Van Alles Wat.
[Mei 1915.
Een Draag!
Wie toont mij aan de onjuistheid van de volgende redeneering?
Na 20 Indische dienstjaren heeft een officier, als regel kapitein, recht
op pensioen, i. c. zegge f 24C0.— 's jaars.
Als hij op den dag, dat hij daarop recht heeft, den dienst verlaat,
toucheert hij f 200.— 's maands, zonder er iets voor te doen.
Gaat hij er niet uit, dan geeft het Gouvernement hem geen cent
meer tractement, zoodat het werk van den betrokkene dan feitelijk
met f 200 minder gehonoreerd wordt.
Neem nu aan, dat de betrokkene nog 4 jaar als kapitein en daarna 2
jaar als majoor dient en dan met pensioen gaat.
Het Gouvernement heeft dan aan hem aan pensioen uitgespaard:
6 X 2400 f 14.400; rente op rente geeft dit vermoedelijk f 15.500.
De betrokkene krijgt nu in stede van f 2400.- f 3000.pensioen, doch
dit meerdere kan gedurende 26 jaar uit die uitgespaarde gelden betaald
worden. Eerst dan zou de last van de betaling van het meerdere
bedrag beginnen, maar dan is de gebenificiëerde als regel al lang
ad patres.
Me dunkt, dat, indien iemand na recht op pensioen verkregen te
hebben in dienst blijft, het billijk zou zijn, zijn tractement belangrijk
te verhoogen en dat indien hij ten slotte in hoogeren rang met
pensioen den dienst verlaat, er een belangrijk grooter verschil in
pensioen moet zijn, dan b.v. thans tusschen kapitein- en majoors
pensioen bestaat.
In het Nieuws van den Dag voor N. I. van 17 April staat het
volgende berichtje:
Indische Tarwe.
In verband met het uitvoerverbod van meel c a. in Australië en
andere streken, kan het nuttig zijn in herinnering te brengen, dat
Semarang in de jaren 1850 en '60 zoo gunstig bekend stond om zijn
uitmuntend brood en heerlijke beschuit, bereid uit meel van de
destijds boven Salatiga verbouwde tarwe, die in de bakkerij naar
gelang der behoefte vermalen werd. De in trommels verpakte
Semarangsche beschuit was dan ook in dien tijd een algemeen
bekend en zeer gezocht artikel, dat overal in ons eilandenrijk hoogst
welkom was.
Mocht het, na ernstig doorgezette proefnemingen, afdoende blijken,
dat onze Indische meelsoorten, zooals die afkomstig van djagoong, rijst,
ketella en peulgewassen, voor de broodbakkerij minder geschikt zijn,
dan, zoo meent de Locomotief, zouden belanghebbenden de tarweteelt
505
I. M. T. 1915. 33.