Ten einde meer Timoreezen in het Leger te verkrijgen. [Mei 1915. Een Beloe, ook een Athony, voelt veel voor mooi gebouwd vee; een flinke veestapel is zijn trots en rangschikt hem onder de nota belen des lands. Meermalen ben ik in de gelegenheid geweest de handigheid en den moed van den Beloe als politiedienaar te bewonderen bij het opvatten van moordenaars, gewone veedieven en de gevaarlijker Portugeesche grensdieven. Wel ontvluchtten deze boefjes later weer, maar daaraan had de toen nog zeer gebrekkige organisatie der Gew. P. D. schuld. Ten slotte nog één minder goede karaktertrek van den Beloe n.l. de lust tot dobbelen met al de variaties, die hij in deze sport maakt. Door zijnen verstandelijken aanleg en zin voor studie zal, wanneer hij zich eenmaal eenige ontwikkeling heeft meester gemaakt, de zucht tot dobbelen spoedig verminderen, wellicht geheel verdwij nen. In dit opzicht zal hij blijken te staan boven den gemiddelden Javaanschen soldaat. De eilanden Savoe en Rotti worden bewoond door stammen van die namen; ook deze zijn te verdeelen in zwervers en gezeten be woners; de eersten heb ik van nabij leeren kennen. Deze zijn het, die in hoofdzaak als soldaat teekenen. In het al gemeen zijn ze zeer bevreesd voor hun hachje. Verder zijn ze onoprecht en gaan physiek achteruit. Onoprechtheid leerden ze aan door het handeldrijven met den minder „beschaafden" Timorees; de physieke achteruitgang vindt zijn oorzaak in het onmatig gebruik van sagoeweer, vermengd met arak en andere „sopi's". Velen zijn Christenen, hetgeen een reden is om zich ver verheven te voelen boven de Heidensche bergbewoners enzoo weinig mogelijk uit te voeren. In Koepang bijv. werden eenige menschen opgeroepen tot het verrichten van heerendienst aan het strand. Een ambtenaar ging eens kijken of er wat werd uitgevoerd. „Hij kende z'n Pappenheimers"; en ziet, bij zijne nadering zat de helft rustig sirih te smullen, vloog op en haastte zich aan het werk, zoodra ze de „pet" zagen; één man met stroohoedje op (kenmerk serani) bleef kalm toekijken, terwijl bij informatie die me neer ook aangewezen bleek te zijn om te werken (door kapalakam- pong). Op de vraag van den ambtenaar, waarom hij niet werkte, antwoordde hij „Saja t'usah kerdja, saja diaken". Een oogenblik later werkte hij ook. 445

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 7