Nagekomen Stukken.
[Juni] 1916.
De Knuppel in 'f fjoenderiiok.
Naar aanleiding van de in de vorige aflevering van de hand van
den Heer J. Beumer, le Luitenant der Infanterie, verschenen bijdrage
mocht ik gaarne de volgende kantteekeningen op dat artikel onder
de oogen brengen der lezers van het nog altijd in ruimen kring
gewaardeerd I. M. T.
Ik zal niet stilstaan bij de overweging, of het wellicht beter ware
geweest, dat het bewuste artikel niet heet van de naald was neer
geschreven, doch, was gewacht, alvorens den aanval te lanceeren,
tot zekerheid bestond omtrent het uitgangspunt. Uit de wijze,
waarop de Heer Beumer voor zijne ideeën vermeent te moeten
uitkomen— of liever, die van anderen bestrijden— heb ik de over
tuiging gekregen, dat het perscommuniqué omtrent de le algemeene
vergadering van de N. 1. O. V. meer de naaste aanleiding dan wel
de eigenlijke oorzaak is geweest, dat de schrijver met zooveel spoed
in 't harnas is getogen. Zijn artikel toch is minder een pleidooi
voor het 1. M. T. dan wel een aanval op de N. 1. O. V. en, men
houde het mij ten goede, in geen navolgenswaardigen vorm.
Het besluit op de le algemeene vergadering van de N. I. O. V.
de pers niet toe te laten is door het Hoofdbestuur genomen, zonder
ruggespraak met de afdeelingen.
Volgens den Heer Beumer „nu ja vermoedelijk om reden men
„geheel vrij heeft willen zijn in het zich uitspreken en. het beter
„achtte dat niet al het gesprokene in de bladen zou verschijnen".
In het vermoeden van den Heer Beumer, op deze wijze geuit, ligt
tot op zekere hoogte een verdachtmaking. Ik zal daarop niet
verder ingaan.
Wel meen ik den Heer Beumer in overweging te moeten geven
en zulks ter voorkoming van de algemeen bekende betreurens
waardige misverstanden, wanneer hem andermaal een vermoeden
bekruipt, te trachten zich daaromtrent zekerheid te verschaffen.
Zoo was m. i. in dit geval de aangewezen weg geweest bij het
Hoofdbestuur naar de motieven voor de uitsluiting van de pers te
informeeren.
Vooropstellende dat ik, bijaldien zulks in rondvraag was gebracht,
onvoorwaardelijk zou hebben geadviseerd tot toelating van de pers,
kan ik mij het standpunt van het Hoofdbestuur zeer goed verklaren.
De kunst van vergaderen moet worden aangeleerd, zoowel door de
leden als door de leiders. De le algemeene vergadering van de
N. I. O. V. was in dit opzicht een proef, waarvan het resultaat niet
met zekerheid was te bepalen. Het Hoofdbestuur heeft dan in deze
blijk gegeven bedachtzaam te handelen, eene wijze van doen, die
door de leden van onze jonge Vereeniging ongetwijfeld op hoogen
1) Alea jacta est,
689