Juni 1916.]
prijs wordt gesteld, vooral in dagen, waarin nog zooveel ongemoti
veerd wantrouwen tegen de vereeniging bestaat. Ja, laat het Hoofd
bestuur voor alles bedachtzaam blijven en, wat nog meer klemt,
zich niet van dien weg laten afdringen door critiek van tegenstanders,
die zelfs van die bedachtzaamheid een grief maken.
Lr zijn voorstanders en er zijn tegenstanders van de N. 1. O. V..
Vergeten we niet een derde categorie: de neutrale middenstof.
In de dagen, toen het ging om de oprichting van de N. I. O. V.
hebben de voormannen van de uiterste lichtingen hun pro en contra
doen hooren, waarbij zonder partijdigheid mag worden aangestipt,
dat de tegenstanders niet altijd den juisten toon hebben kunnen
vinden om hunne bedenkingen tegen de oprichting van de officiers-
vereeniging te formuleeren.
De voorstanders hebben, althans voorloopig, het pleit gewonnen;
de vereeniging is tot stand gekomen en het aantal leden, dat nog
steeds stijgende is, bedraagt op het oogenblik 7C0 of 580/o der
in Indië aanwezige officieren.
Ik dacht dan, dat met de oprichting van de vereeniging aan veel
onverkwikkelijk geschrijf een einde zou komen. M. i. toch zouden
de tegenstanders, nu èn Legerbestuur èn Regeering, blijkende uit de
goedkeuring der statuten, zich verlaten op de goede trouw van eene
vereeniging, die bij de oprichting welhaast het halve officierskorps
omvatte, zich gevoegelijk bij den gang van zaken kunnen neerleggen
en beter doen hun felle critiek te sparen, totdat inderdaad zal blijken,
dat de N. 1. O. V. den verkeerden weg uitgaat; waaronder ik ook
rangschik het onderdrukken van de meening van andersdenkenden.
Noch het een, noch het ander is te verwachten van een vereeni
ging van officieren, waarvan de leiding, zoowel in plaatselijk- als
hoofdbestuur, berust in handen van mannen, die uit hoofde van
hunne betrekking tot heel wat grooter verantwoordelijkheid zijn
geroepen dan vast zit aan de leiding van een vereeniging bestaande
uit verstandige, ontwikkelde en beschaafde, last not least van
krijgstucht doortrokken, leden.
Het gevaar, dat de vereeniging bedreigt, schuilt ergens anders.
Aan het slot van dit artikel kom ik met een enkel woord erop terug.
Acht ik dan, zooals uit vorenstaande moge gebleken zijn, de on
welwillende critiek waaraan de vereeniging zoo nu en dan bloot
staat, noch verdiend, noch ook maar nuttig, toch zou ik niet op het
artikel van den Heer Beumer zijn ingegaan, ware het niet dat ook
deze zaak een anderen kant heeft. Volgens den schrijver van „Alea
jacta est" is het woord „splijtzwam" reeds meermalen gebezigd.
Welnu ik acht het niet alleen verkeerd, doch zelfs bepaald schade
lijk voor de verhoudingen in het Leger om de voor- en tegenstanders
van de officiersvereeniging in vijandige kampen tegenover elkaar
te brengen. Men kan zoo mogelijk neutraal staan tegenover elkaar
beter nog welwillend gezind, doch het is allerminst noodzakelijk
690