Nagekomen Stukken. fJuni 1916.
Mocht onverhoopt een vergelijk tusschen I. M. T. en het orgaan
van de N. I. O. V. niet mogelijk blijken; dan tome men niet aan het
goed recht, van beide partijen om te doen en te laten, wat elk
noodig of dienstig acht. Het gaat daarbij om concessies van twee
kanten, uiteraard het meest ten koste van den zwakste of die
daarvoor gehouden wordt. Mislukken de onderhandelingen, welnu
dan gaan beide partijen huns weegs zonder vijandige gevoelens
jegens elkaar en al ontstaat daardoor tot op zekere hoogte con
currentie, laat het dan zijn een wedstrijd op ridderlijken giond-
slag, waaruit allicht nog het goede geboren wordt dat zij,
die zich geroepen gevoelen in dezen—vooral stillen strijd s. v. p.
vooraan te staan, geprikkeld worden tot verhoogde energie en
grooter scheppend vermogen.
Het zou dan kunnen blijken, dat beide tijdschriften bestaanbaar
zijn, ter bereiking van welk doel ik niet alleen mijn penningske zal
blijven offeren, maar ook overigens gaarne, voor zoover mijn be
scheiden krachten veroorloven, zal willen meewerken.
En al mocht, wat ik niet hoop, het 1. M T. in een eerlijken
strijd ten onder gaan, dan nog zou het uitzicnt lang niet zoo troos
teloos zijn, als mijn geachte tegenstander het voorstelt. Op dit
stramien voort te borduren heeft geen zin, Dit vraagstuk is niet
aan de orde, maar mocht het zoover komen, dan ben ik ervan
overtuigd, dat heel gemakkelijk een bevredigende oplossing zal zijn
te vinden.
Het vorenstaande heeft geene propagandistische strekking. Het
is slechts geschreven om te wijzen op een gevaar, dat dreigt en
dat kan en moet afgewend. Overigens verwacht ik van propaganda
in den vorm, zooals onze tijden die kennen bij ontwikkelde menschen,
het tegendeel van hetgeen getracht wordt te bereiken. Waar echter
een tegenstander aan het woord is geweest, vertrouw ik dat de
redactie, het bekende hoor en wederhoor indachtig, ook mijne be
schouwingen een plaatsje zal willen inruimen.
Ik vermeen dan geen misbruik te maken van de mij geboden
gastvrijheid door een en ander over het ontstaan en de toekomst
van de N. 1. O. V. aan mijn artikel toe te voegen.
Het „psychologisch" moment van oprichting kon en kan nog
in veler oogen geen genade vinden, ik ben het echter met den
hooggeschatten Voorzitter van de N. I. O. V. volkomen eens: het
tijdstip van oprichting is bij uitstek goed gekozen! En waar nu
velen als voorwaarde van toetreding tot de vereeniging uitdrukkelijk
het beding maakten, dat de vereeniging onder de huidige omstan
digheden zich zou onthouden van alles, wat er naar zweemt de
Regeering in eenig opzicht te bemoeieiijken en de vereeniging zich
krampachtig aan dezen opzet houdt, daar zou men het psycholo
gisch moment kunnen laten voor, wat het is.
Niet dat de vereeniging stamt uit deze tijden strekt haar tot
693