MI M 11 i De herziene Rechtspleging bij de Landmacht. nf (üemolg) f5ooidstuk II. In dit hoofdstuk hebben wij allereerst na te gaan, welke rol aan de door ons in de Inl eiding genoemde personen in de herziene Rechts pleging is toebedeeld, om daarna, in het kort de berechting van eene zaak voor den krijgsraad met het daaraanvoorafgaand onderzoek te volgen 1. De officier-commissaris en de secretaris. Aan den officier-commissaris is, behoudens de in het Regle ment vermelde uitzonderingen, het houden van het onderzoek 2) in alle naar den krijgsraad verwezen zaken opgedragen. Achtte men vroeger twee officieren noodig om als commissarissen bij het onderzoek op te treden, terecht is men daarvan teruggekomen en is thans bepaald, dat zoowel in als buiten de standplaats van den krijgsraad één officier met den rang van kapitein en ten minste ge durende den loop van één jaar met de functiën van officier-com missaris zal worden belast 3). Het te houden onderzoek is schrif telijk en een officier (waarbij dus in het midden gelaten wordt, welken rang hij bekleedt) is daarbij secretaris. De benoeming van den officier-commissaris zoowel als van den secretaris geschiedt door den 1) Was in het eerste hoofdstuk noodzakelijkerwijze de Nederlandsche Wetgeving aan het woord, thans zullen wij het Indische Ontwerp, zij het dan ook in groote trekken, behandelen, terwijl daarbij voornamelijk gelet is op de veranderingen, die het thans geldende recht heeft ondergaan. 2) In het Reglement „informatiën" geheeten. Ik herinner er aan, dat niet in alle zaken informatiën door den officier-commissaris worden gehouden, vgl. bijv. het medegedeelde op blz. 404 onder f. 3) Eerst in het ontwerp 1910 vindt men opgenomen, dat gebroken diende te worden met de oude gewoonte om twee officieren het onderzoek te doen leiden. De secretaris wordt eveneens voor tenminste één jaar benoemd. 589 I. M. T. 1916. 38.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 3