Aanvulling Infanterie Officierskorps. [Juni 1916.
aantal officieren was, zal ik eenige getallen moeten geven. Daartoe
zal ik niet nemen de jaren, waarin het verloop het grootst was,
maar juist die, waarin dit reeds belangrijk was verminderd: lo. door
dat de gelegenheid om „voor memorie" te gaan zeer werd bemoeilijkt
en ten 2de doordat tijdens den Europeeschen oorlog tal van officieren
het leger niet konden of wilden verlaten.
Ik neem de jaren 1911 t/m. 1915 en dan zal men zien, hoe groot
het verlies nog was, niettegenstaande die gunstige faktoren.
Het aantal Infanterieofficieren bedroeg op
1 Januari 1911943 en op
1 Januari 1915 860 dus een verlies van 83, op
1 Januari 1916: 860 en dat niettegenstaande men gedurende
het voorgaand jaar, alleen voor zeer ernstige redenen het Leger
had mogen verlaten.
Nu wij dan ook wat meer aan den oorlogstoestand gewend raken
en men om de bevordering niet geheel stop te zetten te dien opzichte
weder wat toeschietelijker is, zien wij dan ook, dat reeds in de
eerste 10 weken van dit jaar vaststaat, dat 21 officieren het Leger
verlaten hebben of gaan verlaten (reeds werden 26 kapiteins be
noemd) terwijl, als allen slagen, in totaal slechts 30 tweede luite
nants te verwachten zijn.
Nu is in de laatste jaren het aantal hoofdofficiers-en ook kapiteins
plaatsen uitgebreid, zoodat waar deze steeds bij vacature aangevuld
worden, het verlies aan luitenants nog belangrijk grooter is; telde
n.l. in 1911 de Infanterie nog 631 luitenants, in 1915 was dit gedaald
tot 489. een verlies in 5 jaar dus van 142. Hoe zal dat moeten gaan,
als onmiddellijk na den oorlog een groot aantal kapiteins met
pensioen gaat, dat nu nog niet weg kan.
Nog sterker spreken deze getallen, als men de sterkte der promotic
K.MA. +.H.C. over die jaren er naast plaatst; dan zien wij:
sterkte der luitenants, die het Leger kapitein, die vrijwillig
promotie verlaten hebben zonder pensioen het Leger
verlieten verlies
36 12 0 33
22 17 2 90
25 13 0 50
24 15 1 66
33 9 4 56
635