De herziene Rechtspleging bij de Landmacht. [Juni 1916.
De benoeming van den (zelfstandigen) auditeur-militair geschiedt
door den Gouverneur-Generaal op eene met reden omkleede voor
dracht van den Advocaat-Fiscaal bij" het Hoog Militair Gerechtshof
door tusschenkomst van den Directeur van Justitie en den Com
mandant van het Leger ingediend.
Het is hem verboden bepaalde ambten te bekleeden verder als
zaakgelastigde, executeur, voogd of curator op te treden van per
sonen, die hem verder dan den derden graad van bloedverwantschap
of zwagerschap bestaan (behalve dan met bijzondere toestemming
van den Gouverneur-Generaal). Verder mag hij geen handel drijven,
rechtstreeks nog zijdelings betrokken zijn in eenige handelszaak,
concessie of onderneming 2).
Ook zal hij zich hebben te onthouden van het geven van raad
aan hen, die in eene bij den krijgsraad aanhangige zaak betrokken
zijn of waarvan het redelijkerwijze te verwachten is, dat zij er in
betrokken zullen worden 3). Verder zal hij niet mogen openbaren
op eigen gezag, wat geheim dient te blijven.
Hij zal zijn voortdurend en vast verblijf houden binnen vijf paal
van het krijgsraadgebouw en als hij zijn ambt van openbaar aan
klager als een bijkomend aan eene andere rechterlijke betrekking
bekleedt, tevens van het gebouw van de rechtbank of van het col
lege, waartoe hij behoort.
Zonder vergunning van den president van den krijgsraad, als het
een verlof van meer dan vier en twintig uren en minder dan drie
dagen, of van den Advocaat-Fiscaal als het eene langere verwijdering
betreft, zal hij zich niet van zijne standplaats mogen verwijderen,
tenzij het belang van de Justitie zulks eischt.
Hij wordt eervol uit zijn ambt ontslagen:
1°) als hij den leeftijd van 65 jaren heeft bereikt;
2°) als hij onder curateele is gesteld;
3°) bij gebleken ongeschiktheid voor het bekleede ambt;
1) Hij zal geen notaris, advocaat of procureur mogen zijn, noch eene
niet rechterlijke betrekking mogen bekleeden, waaraan een vaste bezol
diging is verbonden.
2) Daarentegen zal hij wel lid van 'eene schoolcommissie of van eene
bijzondere of openbare instelling mogen zijn, als die betrekking niet als
eene bezoldigde aan te merken is.
3) Dus ook niet aan hunne raadslieden.
593