Van Alles Wat.
IJuni 1916.
„Makker" zou ik U antwoorden, „ik heb één dozijn dienstjaren
achter den rug en de ervaringen in dien tijd opgedaan, zijn alleszins
voldoende om mij thans te doen opkomen teg n de eenzijdige
wijze, waarop gij die vroegere, blijde, onbezorgde jeugd van ons
officierskorps belicht.
Zeker, het bitteruurtje heeft zijne aantrekkelijkheid, zijn goede
zijde, maar toch, ruim de bittertafel niet te groote plaats in voor
het groot brengen der jonge vogels.
Soosbezoek is niet het criterium van kameraadschap en saam-
hoorigheidsgevoel.
Het is onbillijk den spot te drijven met hen, die slechts noode
onder presidium van hun korpscommandant een bitteren borrel
innamen, omdat die jonggetrouwden zich in hun home, die zwaar
verliefden zich thuis, omgeven door voor hen lieve herinneringen
en gedachten, prettiger gevoelden dan rondom den marmeren tafel
waarop de kleine glaasjes glinsterden.
Gij vooral, Asymptoot, hebt geen recht met hèn een loopje te
nemen, die door zoo zuinig mogelijk te leven den weg inslaan,
dien gijzelf aanwijst door de eischen, waarmede ge aan het slot Uwer
causerie voor den dag komt.
Zij moeten wel dubbeltje op dubbeltje leggen: voor de a s. huwe
lijkscontributie, de f 15C0 om zich in te richten, de beren, die ge
afbetaald wilt hebben.
Wel zijt gij welwillend genoeg, om ieder jong officier, na 18
maanden dienst in een vredesgarnizoen, voor eenige jaren naar
„buiten" te zenden, maar ge vergeet, dat het bijna alleen infanteristen
zijn, voor we zulk een buitenkansje is weggelegd.
Daarom, laat dien stillen hun geluk!
Het zijn de slechtsten niet, in wier harten nog zoo iets van ouden
riddergeest leeft, die het stille beschouwen van het geliefde meisjes
kopje hooger prijzen dan het aanhooren van de vaak laag bij de
grondsche klets^afel-dienstpraatjes, die in stillen ernst werken voor
wat zij zich als ideaal gesteld hebben.
Bedenk, dat naast Sa Majesté '1 Amour van Max O'rell, er in
Indië eene bestaat, die, in de uren van eenzaamheid, de uren van
verveling, welke zoovele Indische garnizoenen noodwendig mede
brengen, de jongeiui's woningen binnentreedt; die met een bepoeierd
gelaat en een voos lichaam haar ommetochten houdt in de Indische
Groszstadte; die voor een simpele ringgit die eenzamen gezelschap
houdt of hen medevoert naar benedenstad of kampong-rendez-vous
en die meedoogenloos hare sporen achterlaat.
Vergeef mij, dat ik het beestje zoo bij den naam noem, maar
waar gij uw vlotte pen daarvoor niet gebruikt, acht ik als kame
raad het noodig, den jongeren collega ook de donkere zijde van
het Indi-che jonggezellen leven voor oogen te brengen.
Overdrijf ik? Neen!
667