Juni 1916] Van Alles Wat. de bevordering houdt verband met den leeftijd. Een 2de Luitenant behoeft zich dan niet te ergeren, de mindere te zijn van een pas aangenomen Automobiel-lste Luitenant, aangezien deze dan in allen gevalle belangrijk ouder in leeftijd is; en evenmin behoeft het een bedaagd, maar vaderlandslievend automobilist te verhinderen in het Korps te treden, waar hij dadelijk met officieren van gelijken leef tijd kan verkeeren. N. flniiaoord aan Asymptoot. In de April-aflevering van het I. M. T. treffen we onder „Sa Majesté l'Amour" eene redevoering aan, scherp gekant tegen het ge trouwd uitkomen van jonge officieren, onderteekend door „Asymp toot". Het komt mij voor, dat hij de kwestie sterk overdrijft, haar van een eenzijdig standpunt beschouwt, terwijl hij bovendien eene mijnsinsziens absoluut ongegronde beschuldiging uitspreekt tegen de indische officieren, leeraren aan de Koninklijke Militaire Academie. Laat ik beginnen met over deze kwestie mijne meening tegenover die van Asymptoot te stellen. In uw eerste jaar, Asymptoot, schrijft gij een officier van het Nederlandsche Leger als klasseleider te hebben gehad. Is dit zoo gebleven in uw tweede- en in uw derde studiejaar? Waarschijnlijk niet. En gaat eens na, wat zou de oorzaak zijn, dat er een dergelijke klasseleider voor een indische klasse werd aangewezen Mij dunkt, dat er gedurende dat jaar eene groote getalsterkte aan indische cadetten is geweest, en weinig indische- of gewezen indische off eieren aanwezig of voor de functie van klasseleider genegen. Om nu de indische heeren niet te zwaar te belasten, zal, dunkt mij, een gedeelte van het (wel)icht het geheele) indische jongste jaar aan hollandsche officieren zijn toegewezen. Mijnsinsziens niet erg, immers de klasseleider kan beginnen om de vormen en manieren, de verplichtingen, die het militaire maatschappelijke leven met zich brengt, den jongelui te vertellen, want zulks is voor een groot percentage der jongelui, die uit allerlei kringen in éénzelfde milieu worden geplaatst, hard noodig, opdat we niet het geval krijgen, dat een cadet bij een familie een bezoek komt brengen, waarbij hij met zijn overjas aan en kepi op binnenkomt, salueert en daarna zijn hoofddeksel afneemt en gaat zitten; en een ander, die een theekopje laat vallen, dat breekt, de opmerking maakt, dat hij het wel betalen wil. Zoo zijn er voorbeelden legio van gebrek aan maatschappelijke vormen. In zijn eerste studiejaar heeft de indische cadet van indische maat schappelijke toestanden niet zoo veel te weten, dat is geen levenskwes- 662

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 78