De VERDEDiÓlNÖ VAN INDIË.
[Jul! 1915.
O.i. toont echter de opvolging van de stemmingen in 1912, 1913
en 1914 duidelijk aan, dat er geen peil op te trekken is, hoe het
ontwakend Indië zich zal gedragen. Het kan even goed zijn, dat
de beweging zich doorloopend in loyalen zin ontwikkeld als dat
zich dezelfde groeiverschijnselen als in Britsch-Indië zullen voordoen.
Alsdan is een krachtig leger zeker noodig, niet in de eerste plaats
om onlusten te bedwingen als om daarvan te doen afschrikken.
Indië zal daarom ten allen tijde een krachtig leger behoeven.
Voor de handhaving van de neutraliteit in een eilandenrijk als
de Archipel kunnen in hoofdzaak alleen maritieme middelen dienen.
Daarvoor zijn echter geen Dreadnoughts e.d. noodig.
Indië moet dus in de eerste plaats bezitten een leger voor de
inwendige rust en een vloot van klein materieel voor neutraliteits-
handhaving.
Wanneer nu van deze beide grondslagen wordt uitgegaan, dan
kan, op de wijze als in de nota—Van Gijn is besproken, door technische
Commissies, die geheel onbevooroordeeld zijn, uitgerekend worden,
wat te bereiken is met de grootste financieële opofferingen, welke
het Rijk voor defensie-doeleinden kan dragen, wanneer het zwaarte
punt gezocht wordt in:
le. een vloot van groot materieel.
2e. een vloot van in hoofdzaak klein materieel.
3e. het leger.
Daarbij komt het er dan op aan te bepalen, welke mate van
zekerheid tegen een directen aanval met elk van de onder le, 2e
en 3e bedoelde middelen kan worden verkregen.
Neemt men dan verder in aanmerking, dat voor Nederlandsch-
Indië het bezit van een vloot van groot materieel eene uitdaging
is; dat eene dergelijke vloot eigenlijk een aanvalsmiddel, een leger
i. c. slechts een verdedigingsmiddel is, dan zal ongetwijfeld de be
slissing niet vallen in de richting, waarin de S. C. met zoo sug
gestieve kracht stuurde.
In het bovenstaande is nog niet eens in aanmerking genomen,
dat bij den huidigen stand van den oorlog niemand vermag te
zeggen, hoe eene toekomstige vloot er uit moet zien, terwijl de
beginselen van legervorming door de hedendaagsche ondervinding
663