Juli 1915.] Het Voorloopig Onderzoek. Ook en vooral bij 'desertie wil het mij gemakkelijk voorkomen om direct tot verwijzing naar den krijgsraad over te gaan, omdat het Hoog Militair Gerechtshof bij sententie van den 26en Januari 1866 besliste (en blijkens de A.O. 1904 No. 157 thans nog de op vatting is,) „dat de klacht bedoeld bij artikel 7 R.L. niet noodig „is, wanneer eenig ander stuk in het geding is, dat de noodige „vereischten in zich bevat om als basis van het gerechtelijk onder hoek te dienen". Een ander stuk dan de Klacht kan zijn een proces-verbaal, op gemaakt ingevolge artikel 4 van het Reglement op de Strafvorde ring, hetwelk aangeeft, dat de beambten van politie verplicht zijn bij ontdekking van misdrijven (i.e. bij het arresteeren van iemand, die gedeserteerd militair blijkt te zijn) proces-verbaal op te maken. De eenige eisch om als schriftelijke bescheiden te kunnen gelden is voor deze processen-verbaal, dat ze ingevolge artikel 331 Re glement op de strafvordering inhouden de vermelding, dat ze zijn opgemaakt op den eed bij den aanvang der bediening gedaan. Bijna bij alle desertiën wordt bij de stukken overgelegd een proces-verbaal van een djaksa, welk proces-verbaal als basis voor het gerechtelijk onderzoek kan dienen en welke stukken van uit de plaats van opvatting rechtstreeks aan den Plaatselijken Com mandant worden gezonden en die volgens artikel 19 R.L. naar den Krijgsraad moet verwijzen, zoodra hij van het feit kennis krijgt. Dat zoo weinig gebruik gemaakt wordt van het voorschrift tot dadelijke verwijzing bij betrapping op heeterdaad, vindt wellicht zijn oorzaak in het voorgeschrevene bij Algemeene Order 1890 No. 64 en in de vrees, dat de Klacht of het proces-verbaal foutief zijn opgemaakt. Toch verzet de Algemeene Order 1890 No. 64, gewijzigd bij Algemeene Order 1912 No. 50, zich m.i. in geenen deele tegen een onmiddellijke verwijzing, hetgeen natuurlijk ook niet wel mogelijk is, omdat een bij de wet verkregen recht alleen teniet gedaan kan worden door een wet en niet door een Algemeene legerorder. De vrees voor het foutief zijn van de klacht of het proces-verbaal behoeft m.i. in geenen deele te bestaan, omdat al dadelijk na het ontvangen der processtukken de Auditeur-Militair op grond van de zonder limiet gestelde bewoordingen van artikel 31 R.L een 668

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 16