Het Voorloopig Onderzoek. [Juli 1915.
verbeterde klacht kan doen opmaken en de krijgsraad aan de
hand van artikel 180 daartoe ook het recht heeft, terwijl bovendien,
op grond van artikel 53 van de Provisioneele instructie, het Hoog
Militair Gerechtshof de verplichting is opgelegd om, met opgave
der abuizen, verzuimen of informaliteiten in de behandeling der zaak
begaan, het vonnis met de stukken aan den krijgsraad terug te zen
den met aanschrijving om dezelve abuizen, verzuimen of informa
liteiten naar behooren te redresseeren.
Het moet dan ook verwondering wekken, dat niettegenstaande
dit pertinente voorschrift het Hoog Militair Gerechtshof soms be
klaagden vrijspreekt (volgens de Algemeene Order 1904 No. 157),
omdat een klacht foutief is opgemaakt of wel de garnizoensorder
van verwijzing niet aangeeft, de feiten welke beklaagde ten laste
worden gelegd.
Het is wellicht duidelijk, dat de commissie van het voorloopig
onderzoek zich bij het verrichten van haar taak geheel moet stellen
in de plaats van den Korpscommandant en dus heeft te zorgen, dat
het onderzoek zoo volledig mogelijk is, omdat:
le. de Korpscommandant uit dat onderzoek moet beslissen of het
feit valt onder artikel 9, 10 of 11 R.L..;
2e. de Plaatselijke Commandant er eveneens uit moet kunnencon-
cludeeren of het feit valt onder artikel 12 of 13 R.L.
3e. de Auditeur-Militair ook uit dat onderzoek moet putten zijn
advies tot al of niet verwijzing naar den krijgsraad;
4e. de klacht zoo noodig verbeterd of vervolledigd-kan worden;
5e. de Korpscommandant of Plaatselijke Commandant naar aan
leiding van het onderzoek wellicht toepasselijk acht artikel 12
der algemeene bepalingen van het C.W., welk artikel aangeeft,
dat kleine fouten en overtredingen der militaire discipline (waar
onder ook te rekenen jo artikel 27 R. v. K. de overtredingen,
strafbaar gesteld bij de reglementen en keuren van politie) door
den disciplinairen rechter worden afgedaan en
6e. de commissie van gerechtelijk onderzoek veel tijd bespaard
wordt.
1) Eigenaardig is het, dat blijkens de Algemeene Order 1905 No. 117
sommige Plaatselijke Commandanten van meening waren, dat zij een desbe
treffende opdracht van den Auditeur-Militair niet behoefden uit te voeren.
669