Het Voorloopiq Onderzoek. [Juli 1915.
wat toch werkelijk niet het geval was, omdat deze had ge
rapporteerd, dat er een prop in den loop zat en hem dus
geen der criteria van artikel 236 W.E. kon worden ten laste
gelegd.
Het voorgaande wat nader beschouwende, blijkt, dat de com
missie moet zorgen, dat in een voorloopig onderzoek verschillende
elementen duidelijk aan het licht moeten komen, welke elementen
hieronder meer in't bijzonder zullen worden behandeld.
Ie. De handeling.
Enkel te doen uitkomen, dat er diefstal is gepleegd is niet vol
doende, doch ingeval er bijv. een kijker van de rustkamer gestolen
is, moet aangetoond worden of de dader al of niet magazijnsknecht
was, omdat in't eersle geval artikel 199 en in het tweede geval
artikel 190 C. W. van toepassing is. Ook zal moeten blijken of
bij diefstal op een soldatenkamer, de diefstal gepleegd werd door
een militair thuisbehoorende in dat kampement dan wel in een an
der, want 't eerste is strafbaar volgens artikel 191 C. W. en 't andere
volgens artikel 297 W. E.
Evenzoo zal in een zaak omtrent het toebrengen van slagen in
het voorloopig onderzoek moeten uitkomen of die slagen geen of
wél ziekte of onbekwaamheid tot persoonlijken arbeid voor korter
dan 20 dagen tengevolge hebben gehad, omdat de artikelen 228 a
en 226 W. E. als maximum straf stellen op deze feiten respectie
velijk 3 maanden en 2 jaren gevangenis.
II. De dader.
Het daderschap moet vastgesteld worden door
a. getuigenissen, en wel minstens twee;
b. bekentenissen, welke alleen niet voldoende zijn volgens ar
tikel 384 Sv.
c. aanwijzingen, welke aan het oordeel van den rechter zijn
overgelaten blijkens artikel 388 Sv. en het is dus zaak om
bij onvoldoende wettige bewijzen de gegronde aanwijzingen
duidelijk te doen uitkomen; en
673