Kromo Buiten.
[Juli 1915.
Ik ben van mijn leven ook wel eens steile ravijntjes afgedaald,
maar 't is mij nog nooit gebeurd, dat Javaan of Amboinees zeide
„tida brani" en ik dan voor dien eenen kerel omtrok. Ik had hem
nog eerder de wapens afgenomen en hem aan zijn lot overgelaten.
Misschien niet ethisch, maar hij was er af gegaan! l)
Maar nu een kleine beschouwing. Gegeven een troep Javanen,
waarbij ingedeeld een paar Amboineezen, een pracht van een Amb.
panglima en een luitenant, die zeer geporteerd is vóór Amboineezen,
wat gebeurt er dan? Dan zegt de Javaan niet: „nu zal ik dien luite
nant eens laten zien, dat ik 't niet tegen anderen afleg, als't erop
aankomt". Neen, dan denkt hij„O, het is weer net als altijd, wij
zullen maar geen moeite doen, want het helpt tóch niet."
En zeg nu niet: „die Javaan weet niet, dat ik geen hoog denk
beeld van hem heb." Vóór U bij de compagnie komt, weet elk
soldaat, wat hij van U te verwachten heeft, er is allicht een uwer
oude kennissen bij en anders ziet hij dat na het eerste kwartier
aan uw optreden.
En hoe kunt U iets verwachten van een troep, die reeds a priori
weet, dat U ongunstig over hem denkt?
Denk U eens in zijn gevoelens in.
Verder komt mij uw stuk eenigszins eenzijdig voor.
Weet U wèl, wat wij van den Amboinees hebben te wachten
tegen een B. V.? Is U overtuigd, dat die zenuwknoop, die volgens
mijne ondervinding even slecht schiet als de Javaan, tegen een B. V.
zooveel beter te gebruiken zal zijn?
Trouwens, U zegt dat zelf zeer terecht: het slechte schieten ligt
voor een groot deel aan het niet afgericht zijn met een karabijn
en het nog nooit geschoten hebben op een bewegend doel.
Het bleek mij dan ook het beste den vijand tot op 5 pas te
naderen en dan eerst te vuren.
Uw uitspraak, dat de Javaan een lafaard is, hinderde mij geweldig,
zij is onjuist en kan in hare algemeenheid zelfs niet juist zijn. Ik
kan u uit mijne korte ervaring van ongeveer acht jaar te velde
1) Ter voorkoming van misverstand zij er op gewezen, dat hier niet
aangeprezen wordt mensehen achter te laten, maar wel hen, desnoods
door dreigement met achterlaten, te dwingen hunne uiterste krachten in
te,pannen. Rci
663