Uit de Practijk.
[Juli 1915.
Hierop kan ik alleen antwoorden, dat, als de nood aan den man
komt, wij geen blijspel zullen opvoeren, maar wel een drama, waarbij
èn het publiek, èn het applaus van laatstgenoemde zullen ontbreken.
En bovendien kan men immers bij het binnenrukken van bewoonde
oorden, waar men kans heeft onder het oog van beminnelijke
schoonen te komen, zijn bril in zijn zak steken. Het oog zal dan,
na al die rust, des te vuriger blinken.
A. T.
Gemenschte geheimzinnigheid?
Aan officieren, die de Hoogere Krijgsschool en de daarop in
Indië volgende detacheeringen hebben doorloopen, wordt ten onzent
niet medegedeeld, in hoeverre zij voldaan hebben. Dientengevolge
verkeeren zij soms jaren lang in onzekerheid omtrent hunne verdere
bestemming, zoodat zij niet weten of zij hunne verdere studiën
moeten richten op ontwikkeling voor aigemeene troepenaanvoering
en stafdienst, dan wel op grondiger kennis van hun eigen wapen
en wat daaraan annex is. Vooral voor de officieren, afkomstig van
de speciale Wapens, is daarom die geheimzinnigheid een nadeel.
Verder zit daar o.i. iets vernederends in. Bijna op middelbaren
leeftijd gekomen, studeert men een 5-tal jaren in eene bepaalde
richting met een bepaald doel na afloop van dien tijd keert
men naar zijn Wapen terug zonder iets omtrent het resultaat van
al die moeite te vernemen. Men moet maar wachten en merkt ten
slotte dan wel vanzelf of men bij den Generalen Staf wordt geplaatst
of niet. Jongeren kunnen voorgaan, dat bewijst niets omtrent de
eigen geschiktheid, waar plaatsing bij den Generalen Staf geheel
als eene zaak van oogenblikkelijke keuze wordt beschouwd. (A. O.
1905 No. 83.)
Eertijds heerschte ter zake in ons leger niet die geheimzinnigheid;
waarom zij werd ingesteld, is ons onbekend. Het zou belangwekkend
zijn, wanneer die reden eens uit het stof der archieven werd
opgedoken.
De Staatscommissie voor de reorganisatie van het militair onderwijs
bij de landmacht, wier rapport in 1913 verscheen, merkt ter zake
op blz. 133 op:
„Het gevolg echter van de tot dusverre aangenomen gedragslijn
„is, dat vele oud-leerlingen soms jarenlang in onzekerheid worden
„gehouden omtrent de vraag, of zij al dan niet hebben voldaan."
„De Staatscommissie is van oordeel, dat zulk eene geheimhouding
„moet worden opgeheven en dat aan de leerlingen openhartig moet
„worden medegedeeld, welken indruk zij hebben gemaakt. Door
„aan iederen oud-leerling inzage te geven van het over hem uitge-
735
I. M. T. 1915. 48.