Overzicht van de Militie - Voorstellen. [Aug. 1915.
3de
aar
1710
4de
aar
2275
5de
aar
2838
6de
aar
3413
7de
aar
3991
8ste
aar
4582
9de
aar
5183
10de
aar
5788
11de
aar
6399
12de
aar
7013
13de
aar
7611,
onder welke cijfers dan nog 6 non-valeurs zijn begrepen.
Uiteraard mag aan deze cijfers geen absolute waarde worden
toegekend; zij dienen slechts om de gedachten te bepalen.
Nu zijn om bij mobilisatie de 21 bataljons op 10C0 man te brengen
aan Europeesche geweerdragenden in vredestijd noodig:
voor 17 veldbataljons 17X304 5144
voor 4 weerplichtbataljons 1196
totaal 6340 Europeesche geweerdragenden.
Hiervan bezit de Infanterie, waarbij thans een tekort van niet
minder dan 2286 Europeesche minderen bestaat, op het oogenblik
3014 man.
De Europeesche militie zal dus voor genoemd doel 3326 Euro
peesche geweerdragenden moeten leveren.
Voorts verlangt de vestingartillerie een jaarlijksch contingent
van 30 man.
Er blijven dus den diensttijd bij de Infanterie van het actieve
leger op 8 jaar, die bij de vestingartillerie op 13 jaar stellend—nog
16C0 Europeesche miliciens beschikbaar. Hieruit volgt, dat ook
al mochten de berekeningen van het aantal te verwachten miliciens
veel te gunstig blijken, er toch voldoende Europeesche dienstplichtigen
zijn om de infanterie en de vestingartillerie te versterken, als boven
aangegeven.
De resteerende Europeesche miliciens kunnen worden ingedeeld in
reserve-compagnieën van hoogstens 255 man, gevende eene oorlogs
sterkte van hoogstens 240 man. Deze compagnieën kunnen naar
behoefte tot reserve-bataljons worden saamgevoegd.
Behalve deze formaties blijven dan nog aan Europeesche dienst-
867