Grensschieten met G.n,T.
(V. A. V. A. Hoofdstuk VI. Punt 27 en 28).
Hoewel de wijze van baanbepalen, zooals die in punt 28 van het
V. A. V. A. Hoofdstuk VI is omschreven, zal komen te vervallen,
wanneer ook hier wordt gebroken met de voor de oorlogspraktijk te
langzame en ingewikkelde methode van waarneming met behulp van
twee zijposten, hetgeen men in Holland reeds in 1910 deed (zie
ontwerp Schietvoorschrift Vestingartillerie, nader vastgesteld in het
schietvoorschrift 1912 No. 321), meen ik toch te moeten wijzen op
de weinige overeenstemming, welke bestaat tusschen genoemd punt
28, 4e alinea en punt 19, ad le en 2e van-hetzelfde hoofdstuk.
Niet moeilijk zal het daarbij zijn aan te toonen, dat de kans op
uitwerking bij een voortgezet vuur na het inschieten als aangegeven
in punt 28 niet voldoende groot is.
De te vergelijken punten luiden woordelijk als volgt:
19. Overigens wordt het G.K.-T vuur geopend:
a. Indien alleen is grensgeschoten
le tegen ongedekte of gedeeltelijk ongedekte doelen met de
O. H. (E.) en T. behoorende bij de mingrens.
2e tegen gedekte doelen met die, behoorende bij de plusgrens.
28. 4e alinea. Het vuur wordt voortgezet met de gehalveerde
0. H. (E.) van de grenzen van 100 M. enz.
Hoewel reeds onmiddellijk het verschil blijkt, dat in het le punt
onderscheid gemaakt wordt tusschen gedekte en ongedekte doelen,
in het 2e punt niet, valt omtrent de meerdere of mindere juistheid
daarvan zonder meer nog geen gevolgtrekking te maken.
Het doel van het inschieten is een O. H. (E.) te bepalen, waar
mede men het voortgezet vuur afgevende, voldoende uitwerking mag
verwachten, zonder dat de daarvoor benoodigde hoeveelheid projec
tielen zoo groot moet zijn, dat men van munitieverspilling spreken mag.
Geeft één O.H. niet voldoende kans op uitwerking, dan zal men
derhalve nog met een of meer naastliggenden moeten vuren. (Het
vooruitgaand spreiden der Bereden Artillerie).
767
1. M. T. 1915. 50.