Grensschieten met G. K.—T. [Aug. 1915.
2e dat ingevolge het theorema van de samengestelde waarschijnlijk
heid de kans, dat men met de O.H. A een en met de O.H.
A-1-50 een (-]-) krijgt, wanneer het doel respectievelijk in de punten
ai,a2, enz. tot a23 ligt (zie fig. 2.), wordt uitgedrukt door de bij-
behoorende percentgetallen.
Waren de strooken Paiai a2 enz. zeer klein, dan zou men voor
elk punt van de strook de kans dat met A een enmetA--50
een (-I-) schot verkregen werd, gelijk kunnen stellen aan het gemid
delde der beide aangrenzende getallen.
Door dit van deze strooken toch ook te doen, begaat men eene
onnauwkeurigheid.
De uitkomsten wijken echter zeer weinig af van die, welke zuiver
wiskundig verkregen worden. (Zie o.a. v. Loon I.M.T. 1902 Bladz.
139 e.v.). Men vindt dan voor de strooken Pai, aia2 enz. de volgende
percentgetallen (zie fig. 3.)
Wil men nu berekenen hoe groot de kans is, dat het doel in een der
strooken Pai, aia2, enz. ligt, wanneer men met A een(—)en met A 50
een schot verkrijgt, zie fig. 4, dan deelt men het percentgetal
voor de bepaalde strook (gunstig geval) door de som van de percent
getallen van alle strooken (aantal mogelijke gevallen). Men vindt dan:
De kans dat het doel ligt tusschen A en A -|- 50, dus de afstanden
der beide O.H. der grensschoten is dus 2 X (10-|-91/2-;-8'/2-|-7)
70 v- Loon vindt hiervoor in de genoemde studie 69,03
terwijl B. Schöffler in een artikel in de Mitteilungen 19001902
72.4 o/o vindt, waaruit blijkt, dat de hiervoor gevolgde methode
voldoende nauwkeurig is.
Opent men nu het voortgezet vuur op ongedekte doelen met een
O.H. behoorende bij de (-grens dan zal na een zeker aantal schoten,
het gemiddeld trefpunt daarvan samenvallen met A en de schoten
zich om A. groepeeren volgens het theoretisch trefferbeeld.
Ongunstig is nu het geval, dat slechts X of 25 °/0 der schoten
vallen. Het is duidelijk, dat zich dit geval zal voor
doen, wanneer het doel zich bevindt binnen de strook P a6 (ais Q-)
(Fig. 4), terwijl uit de figuur onmiddellijk blijkt, dat de waarschijn
lijkheid hiervan gelijk is aan (2H -|- IK -|- 1 -|- Yï -|-0.3) °!0 5.8°/0.
Nagenoeg dezelfde redeneering kan men volgen voor het geval dat
ingeschoten wordt volgens punt 23. Men moet er dan echter reke
ning mede houden:
769