Van Alles Wat.
[Aug. 1915.
Even zeker als sommige diensten moeilijk kunnen vervallen, even
zeker is dit met andere wèl het geval. (Cantine-beheer, sommige
commissiën enz.)
Als wij eens het aantal uren gingen opsommen, dat een luitenant
in een klein garnizoen over een geheel jaar belast is geweest met
diensten, die buiten zijn eigenlijke beroep de onderaanvoering in
het leger staan, en we vergelijken dezen tijd met de uren, dat hij
voor den werkelijken dienst beschikbaar is geweest, zal men eene
heel eigenaardige verhouding zien
Het behoeft zeker geen betoog, dat hier dus van groot nadeel
voor den dienst kan worden gesproken.
Onze chefs zien natuurlijk dat gevaar wel in en er zijn er, die
sommige diensten in den vrijen tijd doen waarnemen, in ieder geval
daarop gesteld zijn. Hoezeer zulks den dienst ten goede zou komen,
veel onbillijks is hierin gelegen Ieder zal het wel met ons eens zijn,
dat in vergelijking met vroeger, de dienst heel wat is verzwaard,
in welke verzwaring de officieren natuurlijk in evenredigheid hebben
gedeeld. Er zijn garnizoenen waar tot vier tactische bijeenkomsten
per maand worden gehouden. Het is logisch en natuurlijk dat naar
zulke diensten (ofschoon te veel naar onze bescheiden meening ook
niet goed is) „bijdiensten" zich moeten regelen. Doch met dat al
blijven deze bestaan. Bovendien ziet men gaarne, dat een officier
zijne sociale plichten nakomt en zich (op kleine plaatsen) ook aan
de algemeene gezelligheid wijdt. Enfin, het gevolg is dat de officieren
veel minder vrijen tijJ hebben dan vroeger, 't geen onmogelijk bevor
derlijk kan zijn voor den lust tot zelfstudie. (I)
Er ziin nog wel meer nadeelen het gevolg van deze bijdiensten.
Het officiersvak als zoodanig verliest er veel van zijne bekoring door.
Een jong officier voelt dit na zijne infunctietreding al heel spoedig.
Het gevolg is, dat èn de gewone dienst èn de bijdiensten met minder
zorg worden waargenomen.
Wij weten dat deze aangelegenheid reeds in vorige nummers werd
onder de oogen gezien, dat reeds ideeën aan de hand werden ge
daan, hoe aan dezen ongunstigen toestand tegemoet te komen.
Wij gelooven evenwel niet, dat het kwaad kan de quaestie nog
eens op den voorgrond te brengen. Het is werkelijk een ernstig
legerbelang.
De gelijkstelling van den Javaan met de andere bruine rassen in
Waarschijnlijk zal hiertegen worden aangevoerd, dat velen hun
te veel aan vrijen tijd verkeerd zullen benutten. Dat slaat v. n. op de
jongeren. Maar is dat zoo vreeselijk? Is het zoo erg, dat een jong
officier wat van zijn jeugd wil genieten?
In ieder geval zal het percentage studie-IuHigen veel grooter worden
dan het nu is, en daar komt het toch maar op aan.
829