Sept. 1915.] Betoog tegen: „de vijftien karabijnen". ters, als zij staan onder commando van een buitengewoon dapper en flink aanvoerder, zich best een dertig man van het lijf kunnen houden, als zij niet dadelijk eenige zwaargewonden krijgen maar daar gaat het hier niet om. Wij moeten ons niet den vijand van het lijf houden, wij moeten hem zoo het leven onmogelijk maken, dat zijn moreel zoo gauw mogelijk geknakt wordt en zorgen dat het geknakt blijft, anders breidt het verzet zich aanmerkelijk uit. Ook wil ik er op wijzen, dat een zoo kleine patrouille met één gewonde reeds lamgeslagen is en met den staart tusschen de beenen moet afdruipen. Draagkrachten voor den gewonde zijn er niet, hij wordt zeer onvoldoende verpleegd en zoo'n geval heeft, als het eenige malen voorkomt, zeker een pernicieusen invloed op het élan van den troep. Na een paar dergelijke gevallen van déveine zullen die kleine patrouilles inplaats van tegen elkaar op te spurten, zooals A. hoopt en verwacht, zeer voorzichtig het terrein in gaan, een beetje rond scharrelen en heel blij zijn, dat zij weer thuis zijn. Nog een zeer groot bezwaar tegen kleine patrouilles is de wacht dienst. Er moet minstens van 8 uur 's avonds tot 5 uur's morgens wacht gedaan worden, dat zijn 9 uren, dus \Yï uur per man als er maar 1 post wordt uit gezet. Vroeger heb ik het wel eens geprobeerd om met 1 man op post te volstaan als ik maar met 1 brigade uit was en bv. in een huis bivakkeerde, maar het is mij gebeurd dat de post, die aan den ingang boven aan de trap moest staan, daar zat te slapen en daarom heb ik na dien tijd nooit meer minder dan 2 posten gezet. En ik acht het niet verantwoord om er minder te zetten. Wordt nu uitgerukt met minder dan „de 15" dan wordt de wachtdienst te zwaar, als gevolg daarvan wordt er slecht wacht gedaan en dus den vijand eene kans gegeven. Nu moet natuurlijk de discipline zoo zijn, dat er tóch goed wacht wordt gedaan, maar het is beter niet het bijna onmogelijke te eischen, want zelfs al krijgt men dat gedaan, dan nog zou het zich den volgenden dag wreken door eene zekere loomheid en dus gebrek aan élan, als gevolg waarvan slecht wordt gepatrouilleerd, sporen worden voorbijgeloopen zonder ze te zien in één woord onvol doende werk wordt geleverd. 898

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 22