De Militie-Voorstellen.
[Nov. 1915.
het op den dag des oordeels weet, doch zonder dat het duurzaam
in de hersenen is opgenomen en men dus in no - time er niet
meer van weet, dan dat men het geweten heeft.
N. h. v. ware dan ook een wat langere le oefentijd verre te
verkiezen geweest, doch we erkennen gaarne, dat, waar Nederland
officieel 8H maand, zelfs voor eenvoudige boerkens, genoeg acht,
het niet gemakkelijk zou zijn voor Indië er een langeren oefentijd
door te krijgen.
Wat de ontwikkelde Inlanders aangaat, ook zij 8H maand le oefen
tijd; dit nu achten we hoogst onvoorzichtig, leder zal wel er
kennen, dat 8y2 maand zeer kort is; nu ontbreekt elk antecedent
omtrent den noodzakelijken duur voor deze categorie, zoodat er
kans bestaat, dat zij meer dan maand blijkt noodig te hebben
en dan is natuurlijk „Leiden in last," want om zoo'n oefentijd ver
lengd te krijgen, is heel wat grooter toer, dan om—als de tijd wer
kelijk langer dan noodig blijkt te zijn - een verkorting te bewerk
stelligen.
O. i. had men daarom voor de Inlanders moeten zeggen1 e oefentijd
b. v. 2 jaar en dan de Leger-Cdt de bevoegdheid kunnen geven hen,
van wie blijkt, dat zij in korter tijd het gewenschte peil bereikt
hebben, eerder huiswaarts te zenden, om dan na meerdere jaren
praktijk eventueel tot definitieve verkorting over te gaan.
Wat te zeggen van de a.s. Inlandsche miliciens met 3 maanden
oefentijd bij den Trein (waar de factor „discipline" zoo'n intens-
groote waarde heeft), de Mitr. Cien en den G. D.
Als dergelijke 3 - maandskinderen onze dwangarbeiders moeten
vervangen, dan gaan we moreel een stap vooruit, maar dan geven
we voor de richtige functioneering van bedoelde legeronderdeelen
geen duit meer dan thans. Dwangarbeiders staan ten minste meer
dere jaren onder tucht instede van 3 maanden, zoodat, wat we aan
de eene zijde winnen, we aan den anderen kant verliezen.
Wat de herhalingsoefeningen betreft, is voor de Menadoneezen
een andere methode gevolgd dan voor de overige dienstplichtigen.
Vooreerst is er verschil in aantal herhalingsoefeningen; de reden
van dit verschil blijft in het duister, ten minste in het overzicht;
toch moeten wèl gewichtige redenen aanwezig zijn, om in een
dergelijke principieele quaestie gemis aan eenvormigheid te recht
vaardigen.
1085
M. T. 1915. 70.