De Verdediging nan ündië.
Onder dezen titel is van de hand van den Heer W. Muurling in
de Juli-aflevering van dit tijdschrift een artikel verschenen, waarin
de schrijver betoogt, dat de beginselen, waarvan de Staats-commissie
1912 uitging, niet juist zijn, dat het voor ons niet is aangewezen,
bij de verdediging dezer gewesten ons heil vooral te zoeken in den
strijd ter zee, dat dus niet een versterking der zeemacht in de eerste
plaats urgent is te achten, maar dat veeleer het zwaartepunt in de
verdediging te land moet worden gelegd, en dus opvoering der
legersterkte vóór alles aanbeveling verdient.
De geachte schrijver houde het mij ten goede, wanneer mij hier de
verklaring van het hart moet, dat de verschijning van zijn opstel
mij een ernstige teleurstelling was. Na alles toch, wat er over de
verdediging van Indië de laatste jaren is gezegd en geschreven, en
bij de verhoogde belangstelling, die de nieuwere denkbeelden op
het gebied der zee-krijgskunde ook buiten marine-kringen schenen
te vinden, mocht men aannemen, dat omtrent de principieele juist
heid van de opvattingen der Staats-commissie geen verschil van
meening meer bestond. Er waren er, die in de nadere uitwerking
dier beginselen, zooals die in het rapport der Staatscommissie te
vinden is, meer of minder ernstige fouten meenden te ontdekken;
er waren anderen, die betwijfelden, of de verdediging van den
archipel niet zoodanig boven onze krachten ging, dat noodgedwongen
met een meer bescheiden doel genoegen moest worden genomen;
maar dat een eilandenrijk of een gedeelte daarvan alleen ter zee zijn
logische verdediging kan vinden, ja, dat een afdoende verdediging
van zulk een rijk alleen ter zee mogelijk is,- daarvan, zoo dacht
de zeeman in zijn eenvoud, was nu toch ieder wel overtuigd.
Maar wie er overtuigd mocht zijn, niet de Heer Muurling. Hij
vindt die verdediging nu juist heelemaal niet logisch, en motiveert
dit op de volgende wijze:
„Uit een militair oogpunt is de kracht van een eilandenrijk, dat
1053
I. M. T. 1915. 68.