[Ijilitie-Uoorsteliei] Het zij vergund hierover aan de hand van het Overzicht, daar van in het I. M. T. verschenen, enkele beschouwingen ten beste te geven. Vooreerst valt een heugelijk feit te constateeren, n. 1. dat i. c. de opdracht van de Regeering, ja wellicht van het Opperbestuur, uit ging, dat dus de kans op het verkrijgen van „militie" vrij groot genoemd mag worden en dat dus alle onoverkomelijke bezwaren, vooral tegen militie onder de Inlanders, blijkbaar weder eens niet onoverkomelijk gebleken zijn. Helaas werd op onze vreugde onmiddellijk een domper gezet door het „zonder verhooging van kosten". Dit laatste is natuurlijk mogelijk. Een staand leger van een zekere sterkte is veel duurder, dan dezelfde oor/o^ssterkte aan militie, zoodat, door afschaffing van een aantal staande troepen, deze voor hetzelfde geld door een veel grooter quantum militie vervangen kunnen worden. Toch handhaven we ons „helaas," want een militieinvoering, die niets kost, zooals de voorgestelde, kan, hoewel zij zooals boven reeds gezegd een grootere sterkte en zelfs een belangrijke aan was geeft, onze defensie niet uit het moeras, waar we tot om de ooren inzitten, helpen; we komen door de wellicht te verwachten versterking nog hoogstens met de ooren boven de modder uit. Alleen een zeer aanzienlijke legeruitbreiding (door militie) naast een vloot—die er thans niet is—kan redding brengen, maar zulk een legeruitbreiding kost natuurlijk wèl geld. Schijnbaar moge het D. v. O. geslaagd zijn in de gestelde opgave, in werkelijkheid is zulks o.i. niet het geval. De voorstellen zijn n. h. v. niet af en zullen gevolgd moeten worden door een voorstel tot op zijn minst aan de infanterieversterking evenredige artillerie- en cavalerie-versterkingen, dat zal veel geld kosten om materieel, paarden en personeel (vrijwilligers, immers de militie is verbruikt). Van een kleine bezuiniging (lach niet, o gij, die geen vreemdeling 1077

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1915 | | pagina 27