«1
Artillerie van het Veldleger.
[Jan. 1916.
uit 2 batterijen van 4 mortieren. Voor de zware veldhouwitsers zijn
bij de batterijen en in de lichte munitiecolonnes per bataljon 2016
schoten (126 per stuk) aanwezig, terwijl bovendien in de artillerie-
munitietrein nog 4896 schoten (306 per stuk) worden medegevoerd.
Gegevens van al deze vuurmonden benevens van overeenkomstige
der geschutfabrieken vindt men in ondervolgenden staat. Tevens
zijn ter vergelijking opgenomen, overeenkomstige getallen der Ned.
Ind. vuurmonden, n.l. 12 cM. Hw. A. en 10,5 cM. L/35.
■s
5
_e
+30°
0) met schoprem.
Oostenrijk.
Werd boven gezegd, dat Oostenrijk mede het voorbeeld gaf voor
de vorming van eene zware artillerie van het veldleger, dan sloeg
dit meer speciaal op de organisatie. Voor aankoop van nieuw
materieel had men slechts over een meer bescheiden beurs te be
schikken, terwijl eerst de omwapening der mobiele belegeringsartil
lerie (28, 30,5 en 42 cM. Hws. en Mrn.) werd ter hand genomen,
hetgeen presanter was met het oog op het weinig dichte spoorweg-
9
Hw.
P
X-a
O
03
03
O
cn
T—t
as
Krupp.
Ehrhardt.
Ned.
Ind.
C<J
O
VO
T—I
n.
m
j=
m U2
rH
in
J
en
C
10.5
12
15
11.5
12
tH -U
s
«Ï8
CO
O
▼H
Kaliber. cM.
Lengte in kaliber.
Gewicht kanon K.G.
affuit
voertuig
Grootste V0. M.
Dracht K.M.
Gewicht proj. K.G.
Schootshoeken.
Geschutwagen K.G.
14.97
11
}2044
2650
300
7.4
40
+430
15.5
15
851
1400
2550
375
9
41
+430
15
14
811
1350
2500
351
8.65
40
+450
11.5
30
1200
1690
3400
586
10.5
18
J58IO
700
14.5
40
+20O
21
14
4000
4900
9500
300
10
119
+6O0
10.5
35
1055
1450
2695
600
11.5
18
12
31
1420
1580
3225
600
11.5
24
15
30
2430
2640
5410
600
12
41
10.5
30
1050
1350
560
12
18
12
55
1141
1559
600
13
18
12
14
766
990i 1)
2266
342
7
16.5
10.5
35
1305
520
9.1
18
-H60
—3»
—3o
—5o
+20O
5000
2460
3660
1530
2030
10°
—5o